Vogelbosjes in je tuin: een garantie op het spotten van veel vogels!

Je hebt vast al eens gehoord van de 4 V’s waar een tuin aan moet voldoen om veel vogels te lokken: Voedsel, Veiligheid, Voortplanting en Variatie. Vogels komen vooral naar jouw tuin als aan alle vier deze voorwaarden is voldaan. Als één van de vier ontbreekt, komen ze niet of veel minder. De meest eenvoudige manier om in jouw tuin te voldoen aan deze vier V’s is het planten van een vogelbosje.

Vogelbosje in de Wilde Weelde Wereld op Appeltern

In de Wilde Weelde tuin op Appeltern kun je een mooi voorbeeld zien van zo’n vogelbosje: het Koekoeksbos. Daar kun je meteen zien dat vogelvriendelijke tuinen ook fijn zijn voor kinderen.  Voor de vogels is er volop schuilmogelijkheid en voedsel te vinden in de fruitbomen en bosjes met inheemse struiken, zoals rode bes, doornloze braam en framboos. Voor de kinderen zijn er boomstammen, spannende verstopplekjes en hutjes in de vorm van vogelnestjes, waar je in kunt klimmen. Ook kunnen kinderen, net als de vogels, snoepen van het eetbare fruit wat er groeit.

Hoe maak je zelf een vogelbosje?

Plant inheemse, besdragende struiken, als een aaneensluitende laag van enkele meters hoog, hoe breder, hoe beter.

Deze struiken bloeien al vroeg in het voorjaar, waardoor ze insecten lokken, die tot Voedsel dienen van onze insectenetende vogels, zoals winterkoning, roodborst, heggenmus en zwartkop. In deze tijd zoeken veel vogels eiwitrijk voedsel om aan hun jongen te voeren en deze insecten voorzien voor een groot deel in deze behoefte. In het najaar dragen de struiken vruchten, die voor vogels als kramsvogel, spreeuw, merel, zanglijster en koperwiek belangrijk voedsel vormen om op te vetten voor de winter.

Als de struiken volgroeid zijn, kan hun dichte takkenstructuur ervoor zorgen dat er voldoende schuilmogelijkheid is, waardoor vogels kunnen wegvluchten bij gevaar (Veiligheid) en hun nest kunnen bouwen op een onopvallende plaats (Voortplanting). De Variatie in soorten beplanting zorgt ervoor dat er jaarrond voedsel te vinden is voor de vogels. Heb je voldoende ruimte? Maak dan een paadje tussen de vogelbosjes, of maak van een ronde takkenril een mooie schuilplek voor je kinderen. De beste tijd om inheemse struiken te planten is het najaar of winter (als het niet vriest).

Welke struiken kun je aanplanten?

Kies een mix van bladverliezende en wintergroene inheemse struiken. Kijk in de bessenkalender van Vogelbescherming Nederland voor jaarrond besdragende struiken, zodat de vogels het hele jaar door voedsel in jouw tuin kunnen vinden: https://www.vogelbescherming.nl/in-mijn-tuin/tuininrichting/populaire-bessenstruiken-bij-vogels

De Gelderse roos (Viburnum opulus) draagt bessen die pas in de winter gegeten worden door vooral de merel. En als je geluk hebt, komen er pestvogels op af, die soms ons land in de winter bezoeken. Als neststruik is deze soort ongeschikt, vanwege de open structuur.
Ook de klimop, die je als struikvorm kunt kopen (Hedera helix arborescens), is waardevol, omdat dit een van de laatst bloeiende struiken in de herfst is en bessen draagt in maart/april, wanneer er verder niet zoveel bessen te vinden zijn.
De meidoorn (Crataegus monogyna) is een goede keuze, ook voor kleinere tuinen. Ze laat zich goed snoeien, de bloemen trekken veel insecten aan, in de doornige takken kunnen vogels goed schuilen en hun nest bouwen. En in de winter worden de bessen graag gegeten door veel vogels.

De kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) mag zeker niet ontbreken, al was het maar om zijn prachtige rode bessen (giftig), waar de plant zijn naam aan verdient. Je zult hier vaak een merel op aantreffen die de bessen van de struik grist.
Heb je maar weinig ruimte? Plant dan zeker de vuilboom/Sporkehout (Rhamnus frangula). Deze draagt het hele jaar door zowel bloemen als bessen en is daardoor ook een goede drachtplant voor bijen. Verder is het een belangrijke waardplant voor de citroenvlinder en het boomblauwtje.
Ook een goede keuze zijn vruchtdragende struiken die je zelf kunt eten, zoals appel, aalbes, framboos, zwarte bes, kers, hazelaar.

Een leuke ouderwetse plant, die weer helemaal hip is en die ook eetbaar is, is de mispel (Mespilus germanica). In mijn tuin lusten de merels er wel pap van.
Zoek je wintergroene struiken, kies dan voor taxus (Taxus baccata), hulst (Ilex aquifolium) (beide giftig, pas op met kleine kinderen). Heb je in je buurt veel last van katten? Kies dan voor een stekelige struik, zoals meidoorn, zuurbes (Berberis vulgaris) of hondsroos (Rosa canina).

Hoe vaker je de struiken snoeit (in het winterseizoen), hoe dichter en ondoordringbaarder de struiken worden voor predatoren als katten en sperwers. Denk er wel aan, dat bij veel snoeien de struiken niet bloeien, en dan ook geen bessen dragen. Snoei daarom gefaseerd, laat altijd een deel van de struiken doorgroeien.

Plant je de struiken zó, dat je ze vanuit huis goed kunt zien, leun dan in de herfst en winter achterover, en kijk wat voor soorten vogels er allemaal in je tuin komen.

Luci van Engelen – Tuinen van Engelen

Klimop

Laatst wandelde ik in een fraai herfstbos. Opeens hoorde ik allemaal gezoem. Omhoog kijkend had ik al snel door wie de veroorzaker was:  bloeiende klimop!

Klimop (Hedera helix) is een plant die enorm veel levende have kan herbergen. Meest opvallend is dat in de herfst. Als een van de laatste bloeiende planten is het een magneet voor bijen, wespen, vliegen en late dagvlinders. Tussen de warrige takken vinden allerlei insecten, ook citroenvlinders in de winter een goede schuilplek. Vogels van winterkoning tot goudvink maken er hun nest in. Ook een uil kan zich overdag goed tussen de takken verstoppen. De klimopbij is een zeldzame wilde bij die afhankelijk is van bloeiende klimop als voedsel voor haar broed. Het is een zuidelijke soort die tot nu toe vrij zeldzaam is in Zuid-Nederland. Klimop is ook een van de waardplanten voor het boomblauwtje. In de late winter rijpen de zwarte bessen. Dat is een welkom maaltje voor merels en duiven.

Ondanks de grote waarde voor de biodiversiteit heeft klimop niet bij iedereen een goede naam. De hechtworteltjes waarmee hij zich vasthoudt worden gevreesd.  Als er scheuren in de muur zitten kunnen de takken daarin kruipen. Op een houten kozijn kunnen de hechtworteltjes lelijke plekken achter laten die er moeilijk afgaan. Op een stevige muur kan klimop geen kwaad. Doordat klimop groenblijvend is, werkt het zelfs als isolatie. Klimop kun je prima wegknippen bij de kozijnen en op andere niet gewenste plaatsen.

Voor een gezonde, volwassen boom is klimop niet schadelijk. Als je naar klimop in volwassen bomen kijkt, dan zie je dat het gewicht dicht tegen de stam zit. Klimop groeit nooit in de dunne takken, maar blijft als de mouwen van een trui om de dikste takken zitten. Een boom kan juist ook voordeel hebben. Beuken zijn gevoelig voor zonnebrand als omringende bomen omgezaagd worden. Een jasje van klimop is dan een prima bescherming.

Klimop heeft een bijzondere groeiwijze. Als de plant ouder wordt dan verandert het blad van vorm. Bovenin verandert het handvormige blad naar ruitvormig en de plant gaat bloeien. Let er maar eens op, de bloeistengels hebben altijd ruitvormige bladeren. Die bloeistengels hebben nog een bijzonderheid. Als je ze stekt dan klimmen ze niet meer maar blijven in struikvorm groeien en bloeien. Deze vorm staat bekend als Hedera helix ‘Arborescens’.

Klimop is een makkelijke groeier, in gewone tuingrond doet ie het prima. Hij wordt dan ook vaak gebruikt om hekken van betongaas te laten begroeien. Af en toe bijknippen en je hebt snel een dichte afscheiding. Snoei daarbij niet steeds de bovenzijde , maar laat deze in bloei komen,  insecten zijn er gelukkig mee!

Je kunt ook proberen om klimopbremraap bij de wortels te zaaien. Deze parasiet heeft zelf geen bladgroen en maakt dus ook geen eigen voedsel. Daarvoor is hij afhankelijk van z’n gastheer, klimop. Na het zaaien moeten de worteltjes eerst ondergronds verbinding maken met de klimopwortel om zich verder te kunnen ontwikkelen. Na een paar jaar heb je dan kans dat opeens de bloemstengels van deze fraaie parasiet tevoorschijn komen. In het wild best zeldzaam, maar in tuinen komen ze regelmatig voor. Klimop is een sterke plant, van klimopbremraap ondervindt hij weinig hinder.

Tekst: Machteld Klees, Bureau Zonneklaar

Wat zijn muurplanten en waar komen ze voor?

Muurplanten zijn plantensoorten die groeien op muren en zich onder deze bijzondere omstandigheden goed kunnen handhaven. Veel van deze soorten komen van nature voor op rotsen in bergachtige gebieden als de Alpen en Pyreneeën.

Rotsplanten en muurplanten  lijken wel een beetje op elkaar. De groep van rotsplanten is wel groter. Rotsplanten groeien zowel in de grond als in rotsspleten. Muurplanten groeien van nature bij voorkeur in rotsspleten.

In ons land zijn muurplanten te vinden op oude muren zoals fruitmuren, kademuren, gemetselde waterputten en muren van kastelen tussen verweerde bakstenen en oude kalkmortelvoegen. Ze hebben zich hier in het verleden meestal spontaan gevestigd. Tegenwoordig worden een aantal soorten als zeldzaam beschouwd. Samen met verschillende korstmossen en mossen hebben ze een beschermde status (Rode lijst soorten).

Ook in tuinen komen muurplanten voor. In het begin van de 20e eeuw werd de aanleg van rotstuinen populair. Tijdens reisjes naar de bergen in Oostenrijk en Zwitserland verzamelde men rotsplanten en zelfs complete rotsblokken. In tuinen verschenen dan rotsachtige bergjes met beplanting; er kon zelfs nog een bergbeekje doorheen lopen. In dezelfde periode, tijdens de Architectonische tuinstijl werden veel lage stapelmuren, bloembakken en keermuren in tuinen toegepast.

Soorten muurplanten

Muurplanten kunnen eenjarig of vaste planten zijn. Onder muurplanten zitten ook een aantal soorten varens. Een zeer bekende muurplant is, de naam zegt het al: de muurbloem (Erysimum cheiri). Deze soort stamt oorspronkelijk uit het oostelijk Middellandse zeegebied en is door de Romeinen in Europa verspreid als sierplant en geneeskruid. In de Middeleeuwen bereikte de muurbloem ook Nederland.Vetplanten zoals vetkruid en huislook (Sempervivum tectorum) werden op bovenkanten van muren aangebracht. Volgens volksgeloof beschermde een pol huislook op het dak tegen blikseminslag. Deze soort werd ook wel donderblad genoemd.

Een voorbeeld van een recent ingeburgerde muurplant is de muurfijnstraal (Erigeron karvinskianus). Deze oorspronkelijk Midden-Amerikaanse plant kwam in de 19e eeuw als sierplant in Zuid-Europa terecht en verspreide zich, deels geholpen door tuiniers, naar het noorden. In 1993 wordt de eerste spontane vestiging gemeld in Amsterdam. Inmiddels is deze kleurige en bloeirijke plant vrij algemeen in stedelijke omgeving.

Toepassing
Muurplanten stellen verschillende eisen aan hun standplaats. Ze groeien graag op stenige plaatsen omdat ze daar weinig concurrentie hebben van andere sterker groeiende planten. Tussen hoge en dichte vegetatie laten ze het snel afweten. Sommige soorten, zoals muurbloem (Erysimum cheiri) en echte muurvaren (Asplenium ruta-muraria) vestigen zich bij voorkeur aan de zonkant; andere soorten, zoals muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis), gele helmbloem (Pseudofumaria lutea) en verschillende soorten varens, groeien juist op schaduwrijke muren.

Ideale omstandigheden voor muurplanten zijn keermuren die aan de achterzijde tegen een grondlichaam rusten of met hun fundatie in het water staan zoals kademuren. Die muren  blijven altijd voldoende vochtig en via kleine spleten in een poreuze verweerde steen kunnen de wortels van de planten op zoek naar vocht. Nieuwe gemetselde muren met harde steen en voegmortel zijn ongeschikt voor muurplanten.

In stapelmuren moeten de planten ook contact kunnen maken met vochtig substraat. Sterk poreuze steen bevat soms genoeg vocht om kieming van varens mogelijk te maken. Maar een volwassen varen met zijn potkluitje zomaar ingeplant in een voeg van een droge stapelmuur van betontegels verdroogt. Bij stapelmuren is contact met een achterliggend grondlichaam belangrijk. Ook een dubbele stapelmuur met een kern van los zand-puin en organisch substraat is een goede mogelijkheid.

Regenwater moet de planten kunnen bereiken. Een strakke rechte verticale muur waar ook aan de bovenzijde geen water in kan lopen werkt niet. Regenwater kan bij een constructie waarbij de stenen iets hellend naar achteren leunen via de steen de muur insijpelen en daar het substraat en de plantenwortels bereiken.  

.

Het beste resultaat wordt bereikt als de muur al tijdens het bouwen wordt ingeplant. Je kunt dan de wortelkluitjes van de planten direct contact geven met achterliggende grond voor je de volgende laag stapelt. Vul je achteraf de opengelaten gaten met jonge planten zorg dan in het gat voor goede aansluiting op het substraat en geef je jonge plant in de eerste tijd voldoende water. Bedenk dat een eenmaal uitgedroogde wortelkluit in een muur nauwelijks meer water kan opnemen. Als substraat gebruiken we een humusarm materiaal. Een substraat met fijn gebroken puin, lava, zand, leem en een beperkte hoeveelheid compost of verteerde bladaarde is het meest geschikt. Ook substraat voor dakvegetatie is goed te gebruiken. Organisch substraat met veel turf of bladaarde is niet geschikt; het verteert snel en droogt ook gemakkelijk uit. Bovendien klinkt het in waardoor een stapelmuur instabiel kan worden

Het is ook mogelijk om muurplanten in te zaaien in een (stapel)muur. Je kunt zaden vermengen met substraat en dat aanbrengen in de openingen of bovenzijde van de muur. Ook hier geldt dat er voldoende contact met vocht en voeding moet zijn. Zomaar een kleipapje met zaad op een droge muur komt zelden tot ontwikkeling. Zijn planten eenmaal gevestigd en biedt de muur geschikte nog niet bezette groeiplekken, dan zullen ze zichzelf in de muur via zaad of uitlopers gaan verspreiden.  

Meer weten en zien? 

In de Wilde Weelde Wereld in Appeltern adventure Gardens is in het Stinzenbos een ‘ruïne’ gestapeld met restantmateriaal. In de spleten en gaten van de ruïne groeien inheemse plantensoorten. Deze ‘muurplanten’ zijn deels aangeplant maar hebben zich ook spontaan gevestigd.

In de onderaan bijgevoegde tabel vind je een lijst van de meest voorkomende muurplanten.

Het voorkomen van de Nederlandse muurplanten wordt intensief gemonitord door FLORON. Op sites als waarneming.nl en verspreidingsatlas.nl kun je de verspreiding van muurplanten in Nederland vinden. In de Stadsflora van de lage landen (Ton Denters, 2020) staan goede beschrijvingen van muurplanten en van de plekken waar deze voorkomen.

Tekst: Ruurd van Donkelaar van: van Donkelaar Groenadvies

Bijlage

Soortenlijst van de belangrijkste muurplanten
Muurplanten in metselwerk in spleten en voegen          metselwerk           stapelmuur        zon        schaduw
Muurplanten in stapelmuren en uitsparingen in metselwerk met achterliggend substraat
Wetenschappelijke naamNederlandse naamherkomstintroductie
Alyssum saxatileRotsschildzaadMidden- en Zuid-Europa1680xx
Asplenium ruta-murariaMuurvareninheems xxx
Asplenium scolopendriumTongvareninheems xxx
Asplenium trichomanesSteenbreekvareninheems xxx
Aubrieta deltoideaAubrietiaZuid- en Oost-Europa1710xx
Campanula porscharskyanaKruipklokjeBalkan1928xxx
Centranthus ruberSpoorbloemMiddellandse Zeegebied1557xx
Cymbalaria muralisMuurleeuwenbekZuid-Europa17e eeuwxxxx
Dryopteris filix-masMannetjesvareninheems xx
Erigeron karvinskianusMuurfijnstraalMidden-Amerika20e eeuwxxx
Erysimum cheiriMuurbloemMiddellandse Zeegebiedoudheidxxx
Gymnocarpium dryopterisGebogen driehoeksvareninheems xx x
Hieracium amplexicauleStengelomvattend havikskruidinheems xxx
Hieracium murorumMuurhavikskruidinheems xxx
Iberis sempervirensScheefkelkZuid-Europa1679xx
Mycelis muralisMuurslainheems  x x
Parietaria judaicaKlein glaskruidinheems xxx
Polypodium vulgareEikvareninheems xxx
Polystichum aculeatumStijve naaldvareninheems xx
Polystichum setiferumZachte naaldvareninheems xx
Pseudofumaria luteaGele helmbloemMidden-Europa1596xxx
Sedum acreMuurpeperinheems xxx
Sedum albumWit vetkruidinheems xxx
Sedum rupestreTripmadaminheems xxx
Sedum spuriumRoze vetkruidKaukasus1816xx
Sempervivum tectorumHuislookMidden- en Zuid-Europaoudheidxxx

Tips voor een heldere, ecologische vijver

1: Meer groen in de vijver

Een tuin kun je ontwerpen en zien als een eigen ecosysteem, wat helpt om te begrijpen hoe het reageert op en omgaat met veranderingen. Voor een vijver geldt dat net zo. Zo heeft iedere plantgroep zijn eigen functie voor de waterkwaliteit, de micro-organismen die erin kunnen leven én voor het vormen van habitat voor een breed scala aan diertjes. Ieder levend organisme maakt deel uit van de voedselketen. Onderaan staan de algen en de planten, die zonlicht in combinatie met de stoffen in het water en de vijverbodem omzetten naar energie, plantmateriaal en zuurstof. Alle andere diertjes en micro-organismen leven daar weer op. Wat afsterft wordt afgebroken door bacteriën waarvoor juist het door de planten geproduceerde zuurstof nog extra belangrijk is (anders wordt het een stinkboel). De afvalstoffen verdwijnen als gassen uit het water of worden weer opgenomen door de planten. Planten vormen dus de basis van al het leven in de vijver. En net als in de tuin zorgt ook een variatie in beplanting dat meer dieren er hun habitat kunnen maken.

En het zal misschien eng klinken, maar ook alg hoort er dus bij. Planten en algen concurreren met elkaar, maar in een gezond ecosysteem overwoekert de alg de planten niet. Zolang de onderwaterplanten niet verstikt worden of geen zonlicht meer krijgen dan kan het geen kwaad voor de leefgemeenschap, omdat de ondergedompelde planten (de zuurstofleveranciers) nog steeds kunnen groeien en zuurstof produceren en het voedselkringlooppompje draaiende houden. Een beetje alg is dus alleen storend voor ons oog, niet voor het water!

2: Gebruik ondergedompelde planten

De planten die volledig ondergedompeld in het water leven, zoals glanzend fonteinkruid, waterranonkel, aarvederkruid en waterpest zijn de zogenaamde zuurstofleveranciers. Zoals de naam al doet vermoeden produceren ze dus zuurstof waarop de rest van de vijver leeft (de micro-organismen én de dieren), maar dat niet alleen. Alle stoffen die ze nodig hebben om te groeien halen ze direct uit de vijver. Dat zijn dezelfde stoffen als die algen gebruiken, waardoor ze met elkaar concurreren. Sommige soorten uit deze categorie schijnen ook nog stoffen af te scheiden die algen benadelen, zoals glanzend fonteinkruid. Zeker niet vergeten dus, deze groep! En vergeet ook niet dat ze weer voedsel en habitat vormen voor tal van andere wezentjes en micro-organismen.

3: Moerasplanten houden het water wel schoon vóór ons

Onder de moerasplanten (dus 0 tot -20 cm onder waterniveau) zitten de echte waterzuiveraars. De beste soorten zijn gele lis, kalmoes, lisdodde en riet (hoewel je deze laatste twee liever niet in de vijver zet vanwege hun sterke wortels). Deze soorten zijn de sterkste waterzuiveraars en worden veel toegepast in helofytenfilters (oftewel plantenfilters die water zuiveren). Maar alle moerasplanten halen hun voedingsstoffen uit het water en de bodem, waarmee ze sowieso altijd een bepaalde mate van zuivering vormen. Ze kunnen met hun wortels in het water overleven doordat ze via hun stelen zuurstof naar beneden transporteren of speciale wortels hebben die (deels) boven het water uitkomen. Bij hun wortels leven bacteriën, die om zelf te groeien weer voedingsstoffen uit het water omzetten en dus eigenlijk het feitelijke zuiveringswerk doen. Maar daar stopt het niet. De holle stengels van riet bijvoorbeeld zorgen in de winter voor luchttoevoer naar beneden, zodat het kleine beetje activiteit in de vijver ook dan nog zuurstof krijgt. Moerasplanten vormen ook weer een heel eigen habitat voor een heel scala aan diertjes.

4: Drijfplanten en waterlelies:

Drijvende planten zijn vaak ook goede waterzuiveraars. Maar wat drijvende planten en de grote bladeren van waterlelies ook nog voor de vijver doen, is dat ze het wateroppervlak deels tegen de zon beschermen. Dat is erg nuttig in de zomer, als het heet is en het water opwarmt en verdampt. De bladeren en drijvende planten die het water bedekken zorgen ervoor dat het iets minder snel opwarmt en minder verdampt. Dat is nuttig, want als het water erg warm wordt houdt het minder zuurstof vast, waterorganismen kunnen door de warmte op apengapen komen te liggen en bacteriën gaan zo hard werken dat er niet alleen veel meer zuurstof nodig is (wat juist minder in het water zit), ze kunnen zichzelf ook nog eens overwerken en kapotgaan en door verdamping wordt het water eigenlijk ingedampt: er is minder water, maar er zijn niet minder verontreinigende stoffen en dus gaat de concentratie daarvan omhoog. Met name de afvalopruiming kan het dus zwaar te verduren krijgen bij een flinke hittegolf. Drijfplanten en waterlelies helpen om dat te voorkomen. Niet het hele wateroppervlak moet natuurlijk bedekt zijn, want dan krijgen de onderwaterplanten geen zon meer, maar een deel is op het heetst van het jaar zeker geen overbodige luxe.

5: Denk ook aan de oevers

Heeft oeverbeplanting ook invloed op de vijver? Niet direct, natuurlijk, maar (gedeeltelijke) oeverbeplanting zorgt er wel voor dat dieren als padden, salamanders en kikkers veilig in en uit het water kunnen komen en er meer of beter habitat kunnen vinden. Maar ook boomstammen, een takkenbosje of een stapel stenen vormen interessant habitat.

6: Geen verf

Hou het water schoon. En met ‘schoon’ bedoel ik niet algvrij of troebel, maar het afwezig zijn van chemicaliën, zware metalen en organische verontreinigingen, door troep wat wij erin gooien. Als het kan, vermijdt dan ook stoffen die kunnen uitlogen in het water, zoals koper, zink, behandeld hout en dergelijke. Voorkom dat andere stoffen, zoals schoonmaakmiddelen en zeker insecticiden (die vrijwel altijd giftig zijn voor in water levende organismen) in het water belanden. Ze verstoren het biologisch evenwicht enorm en zijn schadelijk voor dieren. Heldere-vijvermiddelen zijn ook helemaal niet nodig. Ze beloven van alles maar helpen meestal niet of averechts, kunnen zelfs kwaad doen en als ze al werken, dan veroorzaken ze meestal een vicieuze cirkel: je raakt ervan afhankelijk. Echt, je hebt geen chemicaliën nodig om een mooie vijver te hebben.

In het meest schone water zit het meest diverse leven. De meest belangrijke indicatorsoorten zijn haftelarven (van eendagsvliegen), libellenlarven en kokerjuffers (de larven van een aantal soorten motten) en de mate waarin ze voorkomen zegt veel over de kwaliteit. Want juist déze soorten komen niet of maar heel weinig voor in water met kleine verontreinigingen (een heel lichte concentratie zware metalen is bijvoorbeeld al teveel).

7: Niet te gulzig met die vissen

Voor muggenlarven hoef je niet per se vissen te nemen, als de waterkwaliteit maar een beetje goed is dan moeten ze geen probleem vormen. Want ze staan onderaan de voedselketen en worden dus opgegeten door héél veel andere waterbeestjes. Het is eigenlijk simpel: neem niet te veel vissen (en zorg voor veel planten!).

8: Een beetje onderhoud

Een vijver vraagt eigenlijk altijd wel onderhoud. Bedenk daarom goed of je een vijver neemt. Het onderhoud bestaat vooral uit het uit het water vissen van dingen van buitenaf en eventueel alg weghalen. Dingen die van buitenaf komen, zoals bladeren, kun je het beste zo veel mogelijk weghalen. Want al het dode materiaal in de vijver moet worden afgebroken en dat kost zuurstof. Laat de micro-organismen die zuurstof dan liever voor de afvalstoffen van de vijver zelf gebruiken, zodat het een meer gesloten systeem blijft. In het voorjaar kun je alg weghalen (door een (oorspronkelijk schone) wc- of afwasborstel op een stok erin rond te draaien). Het is vooral cosmetisch en een beetje preventief, zodat als de planten opgekomen zijn ze het daarna makkelijk over kunnen nemen. Wat je uit de vijver haalt, kun je als mulch gebruiken rond de vijver (zo komen die voedingsstoffen toch nog van pas).

9: Verversing: moeilijk doen hoeft niet

Verversen van water hoeft niet. In de zomer, bij zware, langdurige hitte kan dat dus wel een risico vormen. Eventueel kan er (schoon regen- of leiding-) water worden toegevoegd. Maar het belangrijkste is dat het water niet stilstaat en daarvoor heb je, en dat klinkt misschien wat tegenstrijdig, echt geen pomp of fonteintje nodig. Dankzij de waterplanten en met name de ondergedompelde planten dankzij hun zuurstofproductie, is er wel degelijk stroming in het water zelfs al zien wij dat niet. Nog een nut dus, voor waterplanten.

10: En vooral: geduld

Een ecologische vijver, zeker zonder pomp, heeft in het voorjaar even wat langer de tijd nodig om op gang te komen voordat die zuurstofmotortjes (de onderwaterplanten dus) weer aanslaan. Afhankelijk van het weer duurt het meestal tot april, soms mei, voordat de vijver weer prachtig helder is. Dat is ook het moment om even op te letten of alg (die eerder ‘wakker’ wordt dan de planten), niet te enthousiast gaat groeien waardoor hij zo nu en dan weggehaald kan worden (de composthoop is er blij mee, trouwens!). Maar als de planten eenmaal aanslaan, dan gaat de helderheid snel omhoog en de algen worden al even snel minder.

Tekst: Iris Veltman van Iris’ Garden Ecology
Foto’s: Wolverlei

Nachtvlinderplanten

Meestal bekijk je de tuin en z’n bewoners overdag. Hooguit zit je, bij aangenaam zomerweer, ‘s avonds nog op het terras. Als het echt donker wordt ga je meestal naar binnen. Toch is de tuin in het donker ook heel spannend. Niet alleen voor de katten uit de buurt maar ook voor nachtvlinders. Er zijn zelfs veel planten speciaal voor aangepast.

Geen kleuren maar geuren

Tegen de avondschemer, als het daglicht verdwijnt, vervagen de meeste kleuren. Veel planten sluiten ‘s nachts hun bloemen of de kleuren zijn niet langer zichtbaar. Bloemen die door nachtvlinders worden bestoven beginnen juist tegen de schemer te bloeien. Terwijl de andere bloemen sluiten, gaan deze pas open. De bloemen zijn vaak wit of bleekgeel en vallen goed op in het donker. Om nachtvlinders te lokken, gebruiken ze ook geur. Tegen de avond beginnen deze planten onweerstaanbaar te ruiken, dat is op een warme zomeravond goed te merken. Denk daarom eens aan het toepassen van nachtbloeiers, daarmee maak je de tuin zelfs interessant als je zelf slaapt.

De leukste nachtvlinderbloem is de Teunisbloem. Het openspringen van een teunisbloem is iets bijzonders en gebeurt in de avondschemer; bij een bewolkte dag iets vroeger. Het duurt een poos totdat de kelkbladen die de bloem ‘gevangen’ houden opeens loslaten, naar achteren klappen en de bloem zich plotseling ontvouwt. Neem gerust een stoel erbij en let goed op. Heel vaak zit je lang te kijken en als je even afgeleid bent, is de bloem opeens open. Het verse stuifmeel is heel kleverig. Soms zijn er meteen nachtvlinders, een andere keer duurt het wat langer. De volgende ochtend, als de zon kracht krijgt, verwelken de bloemen. Het is beslist de moeite waard om eens geduldig naar dit schouwspel te kijken.

Teunisbloem

De anjerfamilie telt diverse nachtvlinderbloemen, denk maar aan zeepkruid, avond- en nachtkoekoeksbloem maar ook blaas-en nachtsilene. Deze laatste twee hebben wat kalk in de bodem nodig. Blaassilene is heel geschikt om op een zonnig (stapel-) muurtje te laten groeien. Zeepkruid is een makkelijke groeier die vroeger voor de zeepproductie gebruikt werd. Flink wat zon bevordert de bloei.

Haast spreekwoordelijk is natuurlijk de wilde kamperfoelie die misschien wel meer romantische paartjes dan nachtvlinders trekt. Deze klimplant moet geleid worden en heeft voorkeur voor een enigszins vochtige en licht beschaduwde standplaats. De geur komt ‘s avonds opeens los.

wilde kamperfoelie

De wetenschappelijke naam ‘Hesperis matronalis’ voor damastbloem zou je kunnen vertalen met ‘deftige dame’. De groeiwijze is wat statig en tegen de avond komt haar ‘parfum’ los. Ze groeit bij voorkeur in de halfschaduw waar de witte bloemen ‘s avonds prachtig oplichten.

(Sier)Tabak.

Siertabak is er in rood, wit en zachtgeel. De hoge wit bloeiende bostabak kan mooi uitgroeien. Vooral de lichtgekleurde soorten zijn voor nachtvlinders interessant.

Doornappel groeide vroeger veel op mestvaalten, maar ook op braakliggende grond en strandjes langs de rivieren. De grote witte bloemen gaan tegen de avond met een schroevende beweging open.

Mottenkruid is een prachtige tweejarige toorts met witte of zachtgele bloemen. ’s Nachts en op een bewolkte ochtend is de fraai behaarde bloem op z’n mooist.

Mottenkruid

Meestal zie je liguster als een gladde, goed gesnoeide haag. De waarde voor nachtvlinders zit vooral in de sterk geurende, witte trossen bloemen. Deze verschijnen begin juli in de struiken die niet voor die tijd geknipt zijn. Knip dus pas na de bloei!

Een bijzondere dagactieve nachtvlinder is de kolibrievlinder. Dit is een trekvlinder die uit het zuiden komt en hier steeds vaker te zien is. Als een echte kolibri staat de vlinder al vliegend stil in de lucht om vervolgens met z’n lange roltong nectar in bloemen op te zuigen. Daardoor valt de vlinder goed op.

Kolibrievlinder

Tekst en foto’s: Machteld Klees, Bureau Zonneklaar

Vijverbeplanting voor dieren

Planten in en rond de vijver vergroten de kans dat dieren er een plekje kunnen vinden. Met een levendige vijver heb je geen vissen nodig tegen muggen – die staan bovenop het menu van menig waterwezen. Waar kun je op letten als je planten zoekt? En wat zijn enkele van mijn favorieten?

Één van de belangrijkste onderdelen van een tuinvijver geschikt voor dieren is dat ze er makkelijk in en uit kunnen. Denk aan kikkers en salamanders, maar ook padden (die zijn niet zo handig) en zelfs egels. Een grote, geleidelijk verlopende vijver is ideaal. Heb je die ruimte niet, dan kun je trappetjes maken van stenen, oude tegels of zelfs gestapelde dakpannen. Het voordeel is dat dat soort materialen ook allerlei schuilplekjes vormen. Borstel ze wel even goed af van tevoren, zodat ze niet allerlei vuil meenemen.

Een ander element waarmee je je vijver aantrekkelijker kunt maken voor dieren is door de omgeving ervan gevarieerd en rijk te maken. Denk aan weelderige beplanting, een insectenhotel of stapel stenen, een takkenril of dood hout, een zanderig stukje – en het liefste allemaal, natuurlijk. Amfibieën bijvoorbeeld kunnen zich daarin verstoppen en ’s avonds eten vinden. Hoe meer variatie, hoe meer kans dat je het verschillende dieren naar de zin maakt. Zo houd ik meestal een deel van de vijver wat meer open, zodat je er vanaf een terras of vanuit huis goed zicht op hebt, maar ook zodat vogels er veilig kunnen badderen zonder beslopen te worden. Door enkele stenen net onder het wateroppervlak te leggen maak je voor hen een perfecte ‘kiddypool‘, een ondiep stukje wat ze prettiger vinden om te gebruiken.

En dan natuurlijk planten. Een ‘groene’ vijver (en dan bedoel ik met planten, niet alg) heeft meer kans dieren te trekken dan een kale; hoewel in die laatste ook zeker amfibieën kunnen wonen. Het voordeel van planten in een vijver is dat ze op een natuurlijke manier het water van zuurstof kunnen voorzien en zo helpen bij het helder houden, maar ook dat ze schuilplekken vormen voor dieren zodat ze minder snel door bijvoorbeeld reigers gegrepen worden. Nog een groot voordeel van planten ín de vijver is dat veel insecten hun eitjes erop afzetten en dat jonge larven zich tussen de blaadjes verstoppen. Waterplanten zijn zo een kraamkamer voor allerlei dieren, zoals waterjuffers. Roofdieren – amfibieën en geleedpotigen – weten dit ook. Die zoeken hier hun maaltje bij elkaar. Tot slot vormen drijvende planten een landingsplatform voor bijen, die op hete dagen graag een slok nemen van koud vijverwater. Vooral mijn waterlelies zijn heel populair onder de bijen in mijn tuin.

Het handigste is een combinatie van verschillende categorieën planten te gebruiken, zodat je meer variatie aanbiedt. Het ziet er vaak ook mooier en natuurlijker uit. De meeste vijversoorten die in de winkels worden aangeboden zijn winterhard.  Die kun je dus gewoon ’s winters laten zitten. Dan gaan ze wel in rust en zie je ze niet, maar in het voorjaar lopen ze weer uit en je kunt ze planten zolang het niet vriest.. Veel drijvende soorten die aangeboden worden vallen hier bijvoorbeeld onder. Ook zijn dit vaak tropisch klinkende planten of soorten zonder Nederlandse naam. Lekker lastig, hè? Ik heb daarom een paar van mijn favorieten hieronder opgesomd. Ze zijn winterhard, vervullen verschillende functies in de vijver en zijn op allerlei manieren nuttig voor dieren.

Ondergedompelde planten

Ondergedompelde planten zijn belangrijke zuurstofleveranciers. Ik zet er al snel aardig wat van in de vijver, want je hebt er niet snel te veel van. Meerdere soorten is het meest veilige, want als er één niet aanslaat, dan ben je niet meteen de belangrijke functie van deze groep kwijt. Dit zijn ook de echte kraamkamer-planten.

Twee van mijn favoriete ondergedompelde planten zijn aarvederkruid en fonteinkruid. Van die laatste zijn er allerlei soorten, maar vaak heb je in de winkel geen of weinig keuze. Zelf heb ik glanzend fonteinkruid, waar ik heel gelukkig mee ben. Deze groeit goed in mijn vijver, die geheel uit regenwater bestaat. In nieuwe vijvers schijnt deze het vaak minder goed te doen, maar dat heeft in mijn ervaring te maken met de hardheid van het water waarmee die gevuld is. Mijn vijver bevatte al snel veel regenwater, waardoor dit geen enkel probleem was. Gekroesd fonteinkruid is ook een goede.

Drijvend fonteinkruid, Potamogeton natans

Drijfplanten en lelies

De beste blijft wat mij betreft de waterlelie. De grote bladeren zijn het perfecte landingsplatform, terwijl ze ook in de zomer een deel van het water afschermen van de zonnestralen, waardoor het minder snel opwarmt en verdampt. Gele plomp is ook een goede, die daarnaast veel bezocht wordt voor zijn stuifmeel en nectar. Waterlelie zelf heeft beperkte nectar en wordt maar soms bevlogen.

Gele lis, Iris pseudacorus

Moerasplanten – sprieten

Moerasplanten verdeel ik voor deze post in drie groepen, want juist hier in de moeraszone geldt: hoe meer variatie, hoe beter. Opgaande planten die met hun spichtige stengels boven het wateroppervlak uitkomen, worden vaak gebruikt door waterjuffers en libellen om hun eitjes op af te zetten. Nadat de larven (gewillige muggenlarven-rovers) meerdere cycli in het water hebben gespendeerd, kruipen ze vervolgens langs de stengels van deze planten omhoog, zodat ze in de zon kunnen drogen en ‘uitsluipen’ zoals bij deze soorten het verpoppen heet.

De inheemse pitrus (Juncus effusus) is voor deze dieren een zeer geliefde plant om te gebruiken. In mijn eigen tuin en in andere zie ik ze er vaak op zitten en het is bij mijn vijver vrijwel altijd dé plant waarop ze uitsluipen. Het enige nadeel is dat deze zich nog wel eens in vochtige plekken rond de vijver wilt uitzaaien, hoewel de jonge planten niet moeilijk te verwijderen zijn. Een andere plant met mooie bloemen en goede bladeren voor uitsluipen is pijlkruid (Sagittaria sagittifolia). Zelf heb ik het liefste inheemse, maar de soorten die meestal worden aangeboden komen uit Azië.

Moerasplanten – helofyten

Onder de moerasplanten zitten de waterzuiveraars. Moerasplanten transporteren zuurstof naar hun wortels, waar bacteriën dat gebruiken om stoffen in het water (die anders ophopen en giftig worden) om te zetten en te verwijderen. Waterzuiveraars hebben als bijkomstigheid dat ze van één of meerdere stoffen veel opnemen. Deze worden helofyten genoemd. Voor de vijver is de (inheemse) gele lis erg geschikt. Deze plant is een belangrijke bron van nectar in het voorjaar. Er worden wel andere lissen/irissen aangeboden, bijvoorbeeld in blauw en wit, maar deze hebben voor zover ik weet geen noemenswaardige waterzuiverende eigenschappen. De langwerpige bladeren van de gele lis worden, net als bij de sprieten in het vorige kopje, gebruikt door insecten om uit het water te kruipen. Hetzelfde geldt voor kalmoes, een redelijk goede waterzuiveraar. Beide planten vormen daarnaast beschutting en schuilmogelijkheden.

Gele lis, Iris pseudacorus

Moerasplanten – kruipers Tussen de sprieten kun je kruipers laten groeien. Dit staat vaak mooier, verzacht de kanten en zorgt voor extra beschutting voor dieren. Knikkend nagelkruid is een inheemse plant die in zowel natte als vochtige aarde goed groeit, zolang de bovenkant van de kluit maar boven het water uitkomt. De bladeren vormen beschutting voor kleine dieren en de bloemen worden bezocht door hommels. Engelse munt is ook een leuk plantje dat heerlijk ruikt als je erlangs strijkt. Hij kruipt tussen de rest door en zelfs het ‘open’ water op. Nog een mooie is moerasvergeet-me-niet. Maar als ik er één mag kiezen, dan is dat Mazus reptans. Dit is een laagblijvende, kruipende plant die goed over randen kruipt, zoals over die van de vijver. De vele kleine paarse, blauwe of witte bloemen verschijnen in mei en juni en worden bezocht door bijen en soms vlinders. Hij is ook goed winterhard, overigens, net als de rest van deze planten. Het enige nadeel is dat hij soms wat moeilijker te vinden is bij kwekers of tuincentra.

Tekst: Iris Veltman van Iris’s garden ecology

Foto’s: Iris Veltman en Martin Stevens

Tips voor aanleg en beheer van een duurzame, inheemse, meerjarige bloemenweide

Niets is mooier dan lopen door een inheemse, meerjarige bloemenweide, waar de bijen zoemen en de vlinders fladderen.

Maar de aanleg en het onderhoud vergen wel wat aandacht, want zomaar wat bloemenzaden strooien, levert zelden een blijvend mooie bloemenweide op.

Het begint met de aanleg: is het uitgangspunt een kaal stukje grond op een zonnige plek, dan is het eenvoudig. Dat kan meteen ingezaaid worden, bij voorkeur in het najaar. Maar meestal is het uitgangspunt een graslandje wat voorheen wekelijks kortgemaaid werd.

Heb je veel geduld, dan is het eenvoudig om te beginnen met verschralingsbeheer. Dit betekent dat het lange gras met een vingerbalk of zeis enkele keren per jaar wordt gemaaid en afgevoerd.

Op de arme zandgronden levert dat al binnen enkele jaren een mooi bloemrijk resultaat op, Maar op rijke kleigronden kan het resultaat wel tien jaar of langer duren. Door te maaien en het maaisel af te voeren, wordt de grond verschraald en komen er kale plekken. De zadenbank – dat zijn de van nature aanwezige zaden, die altijd al in de grond aanwezig zijn – wordt aangesproken. De zaden zien het licht en komen tot ontkieming. Deze methode heeft de voorkeur in het buitengebied, omdat er op deze manier alleen autochtone planten ontkiemen, die in dit gebied thuis horen. De insecten in dit gebied leven daarmee samen.

Heb je minder geduld en wil je snel een bloemrijk resultaat, dan is afplaggen de tweede optie. Kies daarvoor een zonnig stukje grasland uit. Van de plaggen kan een mooi zodenbankje gemaakt worden, of een heuvel. Na het afplaggen en het losmaken van de grond kan een inheems bloemenmengsel ingezaaid worden.

Welke zaden kies je? Ga in ieder geval voor inheems, autochtoon zaad. Dat is alleen bij de betere zadenleveranciers te koop, zoals de Cruydt-Hoeck, Biodivers of Medigran.

Voor een jarenlang bloemrijke weide kun je een mix maken van 20% eenjarige akkerkruiden en 80% twee- en meerjarige kruiden. Let daarbij goed op de grondsoort; de zadenleveranciers maken mengsels voor verschillende grondsoorten, rijke of arme grond, droog of nat, of geschikt voor alle typen grond.

Door een eenjarig akkermengsel toe te voegen, is er in het eerste jaar al een kleurrijk resultaat. De meerjarigen nemen het de jaren daarna over en de een- en tweejarigen zullen verdwijnen. Op rijkere grond is het raadzaam om wat meer zaden van de Ratelaar mee te zaaien. Deze parasiteert op grassen en op deze manier voorkom je dominantie van de grassen op de lange termijn.

Wanneer maai je een bloemenweide? Dat is niet voor alle situaties hetzelfde en vooral een zaak van goed kijken. Op rijke grond zal vaker gemaaid moeten worden dan op arme grond. Gaan de grassen domineren? Maai dan wat vaker.

Maai vooral gefaseerd; laat altijd minimaal 40% van de bloemen staan, zodat insecten daar kunnen overleven en de vogels kunnen foerageren, ook in de winter. Kijk voor een mooie manier van gefaseerd beheer op: https://www.vlinderstichting.nl/sinusbeheer.

Maaien met de zeis is wat tijdrovender, maar daardoor uitstekend geschikt voor gefaseerd maaibeheer. Ook kan dit prima met een groep vrijwilligers gedaan worden.

Maai elke week een klein stukje. Gaat het om een grote bloemenweide, dan doe je er een heel seizoen over voordat alles een maaibeurt heeft gehad.

Het is zinvol om ook enkele stukken meerdere jaren te laten staan, want zo komen bijvoorbeeld de dikkopjesvlinders tot ontwikkeling. Zij hebben meer dan een jaar nodig om tot het vlinderstadium te komen, en zij hebben als waardplant grassen.

Er bestaat in de natuur geen bloemenweide zonder gras, dus een beetje gras in je weide is ook waardevol. Geen enkele bloemenweide is elk jaar hetzelfde en jouw weide zal zich over de jaren ontwikkelen tot een weide met planten die zich thuis voelen op jouw grond.

Tekst en foto’s: Luci van Engelen van Bloemenweide

Rapunzelklokje

Sommige planten mogen zich van mij uitzaaien zoveel als ze willen. Rapunzelklokje (Campanula rapunculus) is daar één van. Met haar tere verschijning, soms wat vertakt, en losse pluim van lila bloemen is het een bescheiden blikvanger en staat ze andere planten niet in de weg. Dankzij de hoogte, tot zo’n 80-90 cm, is ze ook mooi zichtbaar tussen de andere planten.

Van nature komt rapunzelklokje in Limburg, in het oostelijk deel van het rivierengebied en het IJsseldal voor. Vooral in bloemrijke graslanden maar ook in bermen en langs spoorwegen. Op de Rode Lijst staat ze als kwetsbaar te boek.

Chelostoma rapunculi, Grote klokjesbij

Rapunzelklokje is tweejarig; de plant moet het dus hebben van open plekken waar ze zich uit kan zaaien. De grond is bij voorkeur matig voedselrijk en liefst met wat kalk. In de natuur staat ze niet op heel droge plekken, in de tuin kan ze vaak wat meer droogte aan. Het rozetje heeft enigszins golvende bladeren en is daardoor redelijk herkenbaar. Onder de grond zit een verdikte wortel, met een wat pittige smaak. In vroeger tijden werd rapunzelklokje gegeten. De wortels worden zelden groter dan 5 cm en 1 cm dik. In het wild zoeken leverde veel te weinig op, daarom werd rapunzelklokje ook wel gekweekt. Als smaakmaker fleurde het de eentonige winterse stamppot op. Uit een wat twijfelachtige bron, toegeschreven aan Vergilius, zou blijken dat de Romeinen er al raad mee wisten: “Kijk, daar staat de kool en brede biet, en daar groeit zuring, malve en alant, rapunzel ook en prei en malse sla waardoor een zwaarbeladen maag tot rust komt”.

Rond de langste dag begint rapunzelklokje te bloeien, en blijft vaak doorbloeien tot laat in augustus.

Nadat het rapunzelklokje uitgebloeid is, blijft de verrassend stevige stengel nog lang staan. De vijf kelktanden staan dan mooi uit. In het vruchtkokertje ontstaan kleine gaatjes; beetje bij beetje worden de zaden door de wind uit de kokertjes geschud. Vandaar de term ‘windstrooier’.

De zaden zelf zijn lichtbruin en heel fijn. In een gram zitten maar liefst 25.000 zaden. Zulk fijn zaad kun je het beste mengen met zand om te voorkomen dat er te dicht gezaaid wordt. Nog beter is het om de natuur zijn werk laten doen. De zaden vinden dan uit zichzelf de meest geschikte groeiplek. Het zaad is maar kort kiemkrachtig. De plant moet dus elk jaar de gelegenheid krijgen om zich uit te zaaien, anders raak je hem kwijt. Daarvoor zijn enigszins open plekjes onmisbaar. Het natuurlijke moment om te zaaien is de vroege herfst. Dan kan de plant als rozet de winter in en zal het volgende voorjaar bloeien.

Er zijn nog veel meer klokjes die heel geschikt zijn voor de tuin, meestal zijn het vaste planten die zichzelf verjongen door zich (meestal bescheiden) uit te zaaien. Prachtklokje (C. persicifolia) draagt z’n naam met ere. Van nature is dit een zeldzame inheemse plant die nog sporadisch in bosranden groeit. In witte en blauwe variant fleuren ze menig tuin op. Als de grond niet te droog is, zijn ze zelfs geschikt voor een geveltuintje.  Ook ruig klokje (C. trachelium) is een prima tuinplant, die wat meer de (half)schaduw verkiest dan de andere klokjes. Het wat lager blijvende grasklokje (C. rotundifolia) groeit juist weer op schrale en zonniger plekken. In het Griftpark in Utrecht zag ik ze zelfs op stapelmuren groeien. Kruipklokje (C. porscharskyana) heeft  de stad als groeiplek veroverd en gedijt daar prima.

Alle soorten klokjes (Campanula) zijn geliefd bij insecten. Een paar soorten wilde bijen zijn helemaal van klokjes afhankelijk: de klokjesdikpoot, grote klokjesbij en de kleine klokjesbij. Vaak kun je ‘s avonds of ‘s ochtends vroeg slapende bijtjes in de klokjes aantreffen, lekker knus en beschermd tegen nattigheid. Zet gerust meerdere soorten klokjes in de tuin, dan hebben de bijtjes wat te kiezen. Doet de ene soort het een jaar wat minder, dan kunnen ze makkelijk overstappen op een andere soort. Met de steeds extremere zomers is dat een groot voordeel voor hun voortbestaan.

Rozet met eetbare wortels

Tekst en foto’s: Machteld Klees, Bureau Zonneklaar.

Wilde, inheemse planten toepassen in je tuin

De Wilde Weelde Wereld in het tuinencomplex in Appeltern is een voorbeeld van een tuin waar wilde, inheemse planten zijn gecombineerd met gecultiveerde planten of wilde planten uit andere delen van Europa.

Wat maakt deze tuin tot een natuurlijke tuin? Hoe pas je wilde planten toe in je tuin? Dit artikel geeft je daarvan een indruk.

Wat is een natuurrijke tuin?

Een natuurrijke tuin maak je als je een tuin wil maken die aantrekkelijk is voor insecten, vogels en dieren. Landschappen en biotopen uit de natuur zijn de inspiratie voor het tuinontwerp. Voorbeelden daarvan zijn: de zonnige bosrand, schaduwrijke bosrand, zand/duin, water en vocht, weide of ruigte. De plantengemeenschappen die je in die biotopen aantreft, vormen het uitgangspunt voor de plantkeuze aan wilde planten. Daarnaast is de bodem de basis en bepaal je welk bodemtype in jouw tuin aanwezig is.  Ten derde kijk je bij het kiezen van planten naar alle vormen die een plant kan hebben: de bladvorm, de hoogte, de bloeiwijze maar ook de uitgebloeide vorm van de plant kan heel bepalend zijn voor je keuze.

Waarom kiezen we voor wilde, inheemse planten?

Wilde planten zijn niet gecultiveerde inheemse planten, die in Nederland voorkomen. Herkomst kan van heel lang geleden zijn, maar ook ingeburgerde planten worden inheems. Stinzen zijn afkomstig uit o.a. Turkije en worden nu tot inheemse planten gerekend, https://plantenvanhier.nl/inheemse-flora.html

De drie V’s zijn bepalend voor wilde planten. Deze planten zijn optimaal aangepast aan de kwaliteit van het stuifmeel om insecten zoals wilde bijen te voeden.

Variatie: meer open bloemen, kleine bloemen, schermbloemen voor wilde bijen, grote bloemen bv. akeleien, lissen voor hommels. Bloemen met lange kelken voor vlinders.

Voedsel: bessen, nectar en stuifmeel. Wilde planten hebben optimaal voedsel voor wilde bijen. Optimale adaptatie (aanpassing) vind je bij sommige bijensoorten zoals de knautiabij op Knautia arvensis (beemdkroon), resedabij op Reseda lutea (wilde reseda), kattenstaartbij op Lythrum salicaria (kattenstaart).

Voortplanting: optimale voortplanting van wilde bijen. Veiligheid is een vierde V die betrekking heeft op goede veilige nestelplekken om te kunnen voortplanten.

Waarom zijn cultivars een mooie aanvulling in je tuin?

Cultivar is de afkorting voor cultuurvariëteit en zijn door kwekers geselecteerd tot ‘betere’ planten voor de tuin. Cultivars hebben een grotere diversiteit in kleuren, zijn soms gevuldbloemig, zijn feller van kleur, zijn sterker, vallen minder om, hun gedrag is vaak ‘netter’, maar zijn vaak minder vruchtbaar. Kijk bij cultivars heel goed naar de bloeiwijze, want alleen open bloemen met enkelvoudige bloemblaadjes zijn toegankelijk voor bijen. Je mag natuurlijk voor de vorm van het ontwerp een keuze maken voor een cultivar, maar probeer daarbij te letten of de cultivar nog stuifmeel en/of nectar produceert.

Voorwaarden voor de ontwerper die met wilde planten wil gaan werken

Wilde planten toepassen vereist dat je wel enige kennis hebt van wilde inheemse planten. Niet alleen de naam is van belang maar ook hoe de plant zicht gedraagt, woekert hij, welke hoogte, kleur en vorm heeft de plant. Je kunt op verschillende plekken floracursussen volgen. Binnen de vakgroep Wilde Weelde is een werkgroep gestart met proefborders van wilde planten. Deze borders liggen in de WWW-tuin in Appeltern, in Olst bij kwekerij Holsto en in de Hortus in Amsterdam. Over dit experiment schrijven we in een volgende nieuwsbrief uitgebreid.

Het ontwerp van de Wilde Weelde Wereld

De landschappen die de inspiratie vormden voor de Wilde Weelde Wereld zijn het stinzenbos, de weides, de schaduwrijke bosrand, het struweel, de natte omgeving bij de vijvers en het stedelijke, droge deel bij de stadsborders. De tuinkamers hebben ieder hun eigen karakter zoals de zevenbladtuin en de eetbare tuin. Na bijna tien jaar is de tuin nog steeds in ontwikkeling.

De bodem in Appeltern is rivierklei, wat bepaalt dat er uitbundige groei plaatsvindt, maar dat het even duurt voordat een plant is aangeslagen. Compost aanbrengen is een essentieel onderdeel van de bodemverbetering hier.

Voorbeelden van combinaties van wilde planten en cultivars

Bij de stapelmuren zijn klimplanten gezet. De wilde wingerd, Partenocissus quinquefolia en Schisandra chinensis zijn beide niet inheems; hun vruchten zijn aantrekkelijk voor vogels. De gewone kamperfoelie is wel inheems, de Japanse kamperfoelie niet.

De stadsborders zijn ingericht vanuit het idee kleurrijke borders te maken die een breed publiek aanspreken en die de doorsnee gemeente-groenwerker goed kan onderhouden. Een border die zowel in openbaar groen als bij een particulier toegepast kan worden; vooral planten die betekenis hebben voor bijen en/ of vlinders en een aantal aansprekende inheemse wilde planten. De inheemse wilde planten zullen op allerlei plekken opduiken en soms verdwijnen waar ze eerst zijn aangeplant. Er staan Sedum Hebstfreude en een wilde Sedum telefinum. De wilde is bij toeval erbij geplaatst. De ene blijft polvormend, de wilde heeft langere stengels en zaait meer uit.

Wilde planten in de border:

  • Grootbloem centaurie – Centaurea scabiosa, kalkrijk, op dijken, hommels
  • Beemdkroon – Knautia arvensis
  • Echte heemst – Althea officinalis, hommels, geen kleine bijen, eetbaar
  • Rietzwenkgras – Schedonoris arundinacea, klein, hoogopgaand, overhangende pluimen
  • Grote pimpernel – Sanguisorba officinalis
  • Betonie – Betonica officinalis, vrouwtje wolbij haalt haren van het blad

Bij de zwemvijver is gekozen voor opvallende vormen, zowel wild als gecultiveerd, bijvoorbeeld:

  • Schoepkruid – Cephalaria gigantea: voor de opvallende vorm, naast grote architectuurvormen. Deze plant komt uit de Kaukasus en wordt hier als tuinplant gekweekt
  • Alant – Inula racemosa ‘Sonnenspeer’, dit is een cultivar van de wilde vorm uit de gematigde en alpiene westelijke Himalaya van Xinjiang, Afghanistan, Kasjmir, Nepal, Pakistan
  • Schildblad – Darmera peltata, van oorsprong afkomstig uit het westelijke deel van de Verenigde Staten
  • Moerasspirea – Filipendula ulmaria, inheems
  • Knopig helmkruid – Scrophularia nodosa, lokkertje voor vele bijen!

Stinzentuin

Stinzen zijn ingeburgerde planten uit Friese stinzen. Ze zijn van oorsprong wild en  geïntroduceerd op landgoederen en daar soms verwilderd. De volgende drie heesters worden soms ook tot de stinzenplantengerekend: Staphylea pinnata (pimpernoot), uit het oostelijk Middellandse Zeegebied en Midden-Europa, Ribes alpinum (Alpenbes) uit Eurazië en Rubus spectabilis (prachtframboos) die van nature voorkomt in de bossen en langs de rivieren van de kuststreken van Alaska tot Noord-Californië. Groepen planten zijn veelal bodembedekkers. Maar ook solitairen zijn stinzenplanten, zoals Doronicum pardalianches (hartbladige zonnebloem) en Doronicum plantaginea (weegbreezonnebloem), Carex sylvatica (bosveldbies; inheems) Carex strigosa (slanke zegge, inheems), Geum rivale (knikkend nagelkruid, inheems, maar ook wel te vinden op landgoederen). Pulmonaria officinalis (gevlekt longkruid) komt voor in Midden- en Oost-Europa en is in Nederland een stinzenplant. Altijd heel aantrekkelijk voor de eerste hommelkoninginnen die vroeg in het voorjaar weer tevoorschijn komen.

In de Wilde Weelde Wereld zijn twee vijvers: eentje is natuurlijk, deze staat in contact met het polderpeil. De tweede is aangelegd met een bodem van EPDM-folie met daarop een pakket arm maaszand. Er staan nu kleine mooie plantjes, o.a.  veldbies en de grote ratelaar.

Bij de twee vijvers zijn wilde planten ingezaaid en aangeplant. Niet alleen kruidachtige planten, maar ook verschillende heesters. In het folievijverdeel staan onder andere:

  • Gewone gagel – Myrica gale
  • Moeras wateraardbei – Comarum palustre
  • Moeraswederik – Lysimachia thyrsiflora
  • Waterdrieblad – Menyanthes trifoliata
  • Vetblad – Pinguicula vulgaris
  • Geoorde wilg – Salix aurita
  • Zwarte appelbes – Aronia melanocarpa, sterke struik, besdragend en zaait zich nu extreem goed uit in de oevers van de folievijver. Deze heester is inheems in de Verenigde staten en in delen van Nederland verwilderd.

Rondom de grote vijver staan:

  • Zwarte els- Alnus glutinosa, op de overgang tussen het folievijverdeel en de vijver. Deze houdt met haar wortels het steile talud vast en wordt af en toe teruggezet.
  • Bittere wilg- Salix purpurea, is hier aangeplant en voor het eerst kort terug gesnoeid dit voorjaar.
  • Typha angustifolia – smalle lisdodde
  • Iris pseudoacorus – gele lis
  • Eupatorium cannabinum – koninginnekruid

Struweel van wilde soorten

De struiken zijn vooral besdragend voor vogels en als waardplanten voor vlinders. Hazelaar, lijsterbes, sleedoorn, hondsroos, kraagroos (Rosa agrestis) egelantier (Rosa rubiginosa, blad ruikt naar appels), Gelderse roos (Viburnum opulus), rode kornoelje (Cornus sanguinea), eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) en de katwilg (Salix viminalis),

Een grote verzameling inheemse en wilde planten en enkele cultivars dus. Op 24 en 25 juni is er in de tuinen van Appeltern een plantenfestijn! We nodigen je op deze dagen van harte uit om ook langs te komen in de Wilde Weelde Wereld en zelf deze bijzondere tuin te onderzoeken en ervan te komen genieten.

Tekst: Gerdien Griffioen, Foto’s: Margo van Beem

Grote centaurie

Knoopkruid (Centaurea jacea) wordt vaak in bermmengsels toegepast, maar zijn forser uitgevallen broer grote centaurie (Centaurea scabiosa) zie je veel minder. Daarvoor moet je naar Zuid-Limburg of naar het rivierengebied, vooral in het oostelijke deel, waar je hem op dijken langs de Rijn en Waal kunt aantreffen.

Bloeiend zie je de plant niet gauw over het hoofd, want hij wordt zo’n 60-70 cm hoog, met stevig aanvoelende, geveerde bladeren. Zoals bij alle leden van de composietenfamilie (Asteraceae) bestaat de bloem uit een groot aantal kleine bloemetjes bij elkaar, botanici noemen dat een ‘hoofdje’. De roze tot paarse bloemhoofdjes zijn veel groter dan bij knoopkruid, tot zo’n 3 cm. Aan de zijkant zitten grotere, opvallende bloemen.

Als je ze open peutert dan blijkt dat er geen meeldraden of stampers in zitten. Het zijn onvruchtbare showbloemen, met als taak de aandacht van insecten te trekken. Daar slagen ze goed in, want tijdens de bloei is het een drukte van belang met allerlei hommels, bijtjes, vlinders en kevertjes. Het wittige stuifmeel is overvloedig en goed bereikbaar. Naast allerlei algemenere insectensoorten bezoeken ook maar liefst twaalf wilde bijen van de Rode lijst grote centaurie. De hoofdbloei begint in mei en gaat op een wat lager pitje door tot in augustus. De plant heeft insecten dus ook lang iets te bieden.

Alle samengesteldbloemigen hebben onder de bloem een omwindsel, dat als een vaasje de bloemetjes bijeen houdt. Het omwindsel van grote centaurie is heel opvallend doordat de randen van elk blaadje zwart zijn, met tandjes aan de randen. Voor de bloei, als de aandacht nog niet afgeleid wordt door de bloemen, ziet het omwindsel er opvallend bol en schubbig uit. Knoopkruid heeft ook een omwindsel met tandjes, maar veel kleiner en meer ‘getailleerd’.

Grote centaurie wordt gerekend  tot de stroomdalplanten. Dat zijn planten die vooral in het stroomgebied van de grote rivieren voorkomen en daar profiteren van door het rivierwater afgezet sediment met kalk. Grote centaurie groeit dan ook graag op matig voedselrijke, kalkrijke grond op een zonnige plek. Andere stroomdalplanten zijn bijvoorbeeld veldsalie, bieslook en kleine ruit. . In de tuin valt zijn goede droogteresistentie op. Zelf tuinier ik op droge zandgrond aan de rand van de Veluwe, maar zowel veldsalie als grote centaurie doorstonden de droge zomers met glans. Het geheim daarvan merk je als je de plant wilt verplanten. De penwortels gaan diep de grond in. Zelfs een jong plantje van nog geen 10 cm hoog bleek al over een respectabele penwortel van zo’n 25 cm te beschikken. Verplanten is dan ook geen succes, dat lukt alleen bij heel jonge planten en in pot opgekweekte planten. Ter plekke zaaien werkt veel beter; gebruik wel vers zaad want de zaden blijven maar een jaar kiemkrachtig. Nadat de planten goed ontwikkeld zijn, redden ze het prima tussen andere begroeiing. Ze kunnen dan ook zowel in een border als in een bloemrijke wei toegepast worden.

In de schaduw of op voedselrijke grond worden het slappe, futloze planten. Als ze het naar hun zin hebben, worden het stevige, vrij forse planten die betrouwbaar terugkomen. Na de bloei kan er geknipt of gemaaid worden, dan komt er in de herfst nog een bescheiden nabloei.

Tekst en foto’s: Machteld Klees, Bureau Zonneklaar