Bloeiboog april: Betula pendula / ruwe berk

Deze maand de veelzijdige inheemse Betula pendula, ofwel ruwe berk in de schijnwerpers. Berucht bij mensen met een pollenallergie maar desondanks verdient deze sierlijke boom het absoluut om in de belangstelling te staan. Jaarrond biedt Betula een prachtig schouwspel en is tegelijkertijd waardevol voor vele insecten, zoals de berkenzaadgalmug en ook voor diverse vogels. 

Bij het ontluiken van de eerste blaadjes medio april vormt de berk direct mannelijke en vrouwelijke bloemen. Bestuiving vindt plaats door middel van de wind. In de oksel van een schutblaadje groeit de rechtopstaande frisgroene vrouwelijke bloem. De hangende katjes vormen de mannelijke bloeiwijze. Na bevruchting gaan de vrouwelijke bloemen ook hangen en vormen zich zeer kleine gevleugelde nootjes. Voedsel voor vogels zoals sijsjes. 

Je hebt wat ruimte nodig voor een berk die kan uitgroeien tot 30 meter maar je krijgt er wel wat voor terug. Deze boom heeft een sierlijke open kroon met hangende takken en heeft een heel mooi silhouet. De herfstkleur van de bladeren is opvallend geel en biedt een mooi schouwspel in het najaar. De berk leeft in symbiose met verschillende schimmels zoals de ‘rood met witte stippen’ vliegenzwam of de eetbare berkenboleet. Met wat geluk krijg je deze prachtige paddenstoelen ook in je tuin. De schors kleurt wit, is zeer kenmerkend en brengt in de winter sierwaarde. Deze berk wordt daarom ook wel zilverberk genoemd. Hoe ouder, hoe mooier de bast. 

Behalve voedsel biedt deze boom ook plek voor vogels. In het zachte hout wordt door spechten holtes gehakt. Van deze holtes wordt ook door andere vogelsoorten gebruik gemaakt, zoals mezen. 

Betula pendula verdraagt goed droogte en vormt daarmee een boom om te gebruiken op drogere plekken en is goed toepasbaar in ons veranderende klimaat. Plant deze boom bijvoorbeeld op een lichte plaats tegen een donkere achtergrond en creëer jaarrond een kleurrijk schouwspel.

Tekst & foto’s: Liesbeth Staat, Tuinen van Madelief

Van tegeltuin naar jungle

Het NK Tegelwippen, een initiatief van stichting Steenbreek is weer begonnen. Bewoners worden door gemeenten aangezet om massaal tegels uit de tuin te verwijderen. Maar hoe verander je daarna de kale, zanderige boel in een groene oase vol leven? In het boek ‘Van tegeltuin naar jungle’ laat Katja Staring zien hoe ze met heel weinig budget en zonder verspilling van grondstoffen haar betegelde achtertuin in een halfjaar tijd heeft vergroend. Ze deelt niet alleen haar eigen ervaringen, maar ze inspireert ook door andere voorbeeldprojecten te geven, zoals de Wilde Weelde Wereld tuin in Appeltern. Ook interviewt ze een aantal Wilde Weelde experts. Alle hoofdstukken bevatten praktische tips met foto’s die duidelijk laten zien hoe je het aanpakt. 

Waarom tegels eruit en groen erin?

Het weer in Nederland wordt steeds extremer. Hevige regenbuien en lange periodes van hitte en droogte volgen elkaar op. Daarnaast heeft onderzoek uitgewezen dat een groenere leefomgeving een positief effect heeft op onze mentale gezondheid.

Op een zonnige dag brand je weg in een betegelde tuin. Planten geven verkoeling. Om de rioleringen te ontlasten tijdens hoosbuien, helpt het enorm als onze tuinen fungeren als een spons. Door je groene kliko niet te gebruiken, maar al je tuin- en keukenafval te composteren in je eigen tuin, bouw je aan een gezonde bodem die veel meer water kan opnemen. In het boek geeft Hans te Loo van de Tuinen van Geerdink tips over hoe je creatief water kunt afkoppelen met zo min mogelijk technische oplossingen. Denk daarbij aan een wadi waarbij het water langzaam infiltreert in de bodem.

Hergebruik

En wat doe je met de gewipte tegels? Afvoeren of maak je van de tegels een kruidenspiraal of stapelmuurtje, zoals Katja doet. Ecohovenier Loek Gorris laat in het boek zien hoe je die beplant. Laat je niet verleiden door de commerciële tuincentra om van alles aan te schaffen. Hergebruik materialen. Bouw met hout dat er al is zon­der het te hoeven kopen. Met takken, stammen en stronken kun je van alles in elkaar zetten. Goed hout om te vlechten zijn wilgentenen en hazelaartakken. Ook kun je het budget binnen de perken houden door planten zelf te kweken vanuit zaad of te stekken. Je ruilt ze met andere tuiniers. Kijk of er een tuinplantenkringloop in je buurt zit of informeer bij Struikrovers; zij redden planten van de sloop bij gebouwen. 

Snel resultaat met klimmers en bloeiers

Het duurt een poos voordat bomen en vaste planten je tuin groen maken. In die tussentijd kun je op open plekken eenjarige zaaien en bollen planten die in een korte tijd je tuin veranderen in een bloeiende en zoemende weelde. Met wilgentakken kun je constructies bouwen, zodat snelgroeiende klimmers als siererwt, winde en Oost-Indische kers de hoogte in kunnen. Met hoge bloeiers als cosmea, zonnebloemen en dahlia’s maak je echt een feestje. Katja laat ook ‘onkruid’ staan, omdat deze planten de bodem beschermen tegen uitdroging en zorgen voor voedingstoffen. Veel van deze planten zijn ook eetbaar. Dit betekent dat je kunt gaan wildplukken in je eigen tuin. Kweker Martin Stevens van Kas & Co noemt dit ‘Aanwaaituinieren’. Hij enthousiasmeert mensen om de natuur zijn gang te laten gaan. Een voordeel van inheemse planten is dat ze zich thuis voelen op specifieke plekken en daar dus goed groeien. Wilde en inheemse planten zijn sterk en maakt je tuin robuust en onderhoudsarm. En inheemse planten bieden nectar en stuifmeel voor insecten, of bladeren en stelen voor rupsen en bladluizen. En daar komen dan weer vogels op af. Leven in de tuin. 

Motiverend zijn ook de woorden van ecologisch tuinontwerper Emiel Versluis: ‘Iedere tuin is een kleine schakel in het geheel. Die heel belangrijk is. Zo maak je in een stad stepping stones met allerlei kleine biotoopjes, want als er maar één groen tuintje in een wijk ligt, dan is het kwetsbaar. Met meer groene tuintjes kun je het verschil maken.’ 

Aan het einde van het boek vind je heel veel links voor meer informatie en een handige plantenlijst van wat je waar plant en welke planten wintergroen blijven. 

Dit vlot geschreven en complete boek is wat mij betreft een klassieker voor als je een onderhoudsarme tuin wilt die je niet hoeft te schrobben en ook niet voortdurend te wieden of vegen. Wip die tegels eruit en maak je eigen paradijs!

Van tegeltuin naar jungle. KNNV Uitgeverij· ISBN : 9789050118941 

De auteur: Katja Staring publiceert over plantaardige onderwerpen als journalist, blogger, fotograaf en Instagrammer @dailygreeninspiration. Ze heeft onlangs een nieuw boek geschreven met de titel Slow Flowers dat een stem geeft aan pionierende telers van lokale natuurvriendelijke seizoensbloemen. 

Bloeiboog maart: Alnus glutinosa / zwarte els

De zwarte els is zo algemeen dat je er gemakkelijk aan voorbij gaat. Als je er eenmaal oog voor hebt, ga je deze inheemse boom steeds meer waarderen.

Vanaf februari / maart dansen de gele katjes vrolijk in de wind. Als je dichterbij kijkt zie je ook de kleine vrouwelijke roodbruine bloemen. Na bestuiving door de wind vormen zich de kenmerkende sierlijke elzenproppen die heel lang aan de boom blijven. De zaden hiervan zijn ‘s winters geliefd bij opvallend gekleurde sijsjes en putters.

Behalve vogels profiteren vele insecten van deze veelzijdige boom. Bijvoorbeeld het blauwgekleurde elzenhaantje waarvan de larfjes weer een belangrijke voedselbron vormen voor diverse vogels.

Alnus glutinosa houdt van vochtige grond en staan graag langs slootranden of vochtige plaatsen in de tuin. Heb je geen ruimte voor een grote boom? Elzen zijn zeer geschikt als knotboom. Een voordeel is dat je de bloeiwijze van nog dichterbij kunt beleven.

Het hout van elzen is oranje en dit is na de snoei nog een poos zichtbaar. Zwarte els brengt eigenlijk heel veel dimensie aan het kleurenspel in je tuin.

Tekst & foto’s: Liesbeth Staat Tuinen van Madelief

Fruitbomen snoeien

Moet je snoeien, mag je snoeien, wil je snoeien, kan je snoeien, niet snoeien? Zoveel mensen, zoveel meningen. Ook met snoeien is dat het geval. 

Als mensen moeten we niet vergeten dat een boom een boom is en óók een boom blijft als wij ons niet met de boom bemoeien.
Er is natuurlijk al enorm veel gezegd en geschreven over het snoeien van fruitbomen. Uiteindelijk heeft ons dat misschien wel verder van de boom afgebracht. In kloosters en bij kastelen werd vroeger veel kennis opgedaan over snoeien en dit werd veelvuldig toegepast bij de mensen van ‘stand’. Bij de ‘gewone’ boer werd vroeger heel praktisch gesnoeid. De boer had een boomgaard bij de boerderij en die werd in de winter gesnoeid. Niet zozeer omdat dat de beste tijd zou zijn, maar simpel omdat de boer dan tijd had. 

Ik denk dat we terug moeten naar het gevoel met de natuur, in dit geval de boom.
Tot voor kort werd er heel strak gesnoeid volgens vastgestelde regels. De laatste tijd zie je een ‘natuurlijker’ manier van snoeien terugkomen. In permacultuur kringen wordt er al snel over helemaal niet snoeien gepraat, maar ook in de traditionele hoek hoor en lees je steeds meer over een natuurlijke benadering. Mijn voorkeur ligt bij het zo min mogelijk ingrijpen, afhankelijk van het doel dat je voor ogen hebt. 

De groei van fruitbomen 

Als een fruitboompje begint met groeien doet hij dat door zijn uiteinde te verlengen. Het eerste jaar bestaat zo’n boompje dus in principe uit één rechte scheut zonder zijtakken. Het tweede jaar zal de scheut zich weer verder verlengen maar zullen er ook zijscheuten ontstaan vanuit de zijknoppen. Deze zijscheuten ontwikkelen zich op dezelfde manier als de hoofdscheut. Het verschijnsel dat er aan de scheut in het eerste jaar nog geen zijscheuten worden gevormd heet ‘apicale dominantie’. Dit mechanisme beïnvloedt de groei van de eindknoppen en zijknoppen en stuurt ook de groei tussen de takken onderling. Laten we een fruitboom helemaal zijn gang gaan dan gaat hij door met zijn takken verlengen en zijtakken maken tot het moment dat de takken in zo’n stand zijn komen te staan dat ze bloemknoppen aan gaan leggen. Dan komt de fase van vrucht geven. Hoe langer dit duurt hoe meer de takken naar beneden zakken tot het moment dat ze geen vrucht meer dragen en uiteindelijk doodgaan. In principe gaat de boom op dit moment zichzelf snoeien. Als we begrijpen hoe deze groei verloopt, kunnen we dit manipuleren en gebruiken voor het doel wat we met de boom voor ogen hebben. Dit kan zijn grote vruchten, veel vruchten of een uiterlijk mooie boom. 

Tijdstip van snoeien 

Laat je doel, groeifase en ook soort van de boom bepalend zijn voor het kiezen van het tijdstip voor de snoei. In november krijg ik vaak al vragen of ik kan komen snoeien. Want de bomen zijn in rust en blad is eraf. Toch is het beter om vanaf half januari te beginnen met pitfruitbomen, de appels en peren. De tijd tot het voorjaar is dan veel korter en dus ook de tijd van de open snoeiwond. Steenfruit, kersen, pruimen, perzikken en abrikozen, doe je na de bloei of na de oogst. Dat laatste is om een aantasting van loodglans te voorkomen.

Observeren, doel bepalen en evalueren

Voor je de snoeischaar pakt denk je eerst na over het doel zodat je je snoei wijze kan aanpassen aan de boom. Dit begint dus altijd met het goed observeren van de boom. In welke groeifase zit de boom? Jeugd-, productie of ouderdomsfase? Hoe was de oogst? 

Probeer niet bang te zijn iets verkeerd te doen. De boom gaat echt niet dood door verkeerd snoeien. Leer van je actie, dat is de beste leerschool. Maak foto’s van de beginsituatie en schrijf op wat je hebt gedaan. Blijf de reacties van de boom op jouw ingrepen volgen. Dit helpt om doelen te stellen voordat je de snoeischaar pakt.

Tekst: Johan Smits

Wil je meer leren over snoeien? Regelmatig geeft Johan Smits van kwekerij de Stadsbomerij in Almere workshops. Zie voor meer info  www.stadsbomerij.nl

Plant in de picture: sleutelbloem Primula

Sleutelbloemen zijn natuurlijk de lentebodes bij uitstek, maar in Nederland komen ze weinig meer voor in het wild. In onze omringende landen is dat heel anders.

Vooral de gulden sleutelbloem, Primula veris, is als je maar iets zuidelijker of oostelijker gaat behoorlijk algemeen. Maar ook de slanke sleutelbloem, Primula elatior, op iets vochtiger plekjes, en de stengelloze sleutelbloem, Primula vulgaris, worden niet als bedreigde Europese soorten gezien.

Nou zijn de plekken waar ze kunnen groeien wel aardig zeldzaam in ons land. Gulden sleutelbloem zie je bijvoorbeeld in Noord-Frankrijk en Duitsland toch vooral op wat kalkrijkere wegbermen, schrale graslanden en langs bosranden en wegen. Op plekken waar wegen vernieuwd worden, kruispunten aangepast en rondwegen rond dorpen gelegd worden, staan ze na een jaar of drie met honderdduizenden te bloeien waarna ze, wanneer de vegetatie zich weer wat ontwikkelt, wat terugtrekken tot de wat kalere plekken.

Dat zie je niet in ons land. Hier zit zoveel mest in de bermen en zo weinig kalk dat spontane populaties heel zeldzaam zijn.

Gulden sleutelbloem, Primula veris

Zo ook met de bronnetjesbossen en natuurlijke beekbegeleidende bossen, waar de stengelloze sleutelbloemen het goed doen; deze zijn behoorlijk zeldzaam in ons land. Ga je in het oosten de grens over, dan vind je daar heel wat meer overbosjes en bosjes met boerengeriefhout  die al eeuwen lijken te bestaan met redelijk met rust gelaten beekjes en bronnetjes. Daar zie je dan ook meteen soorten waar menig botanicus voor door de knieën gaat. Waaronder dus de slanke sleutelbloem.

Ook de stengelloze sleutelbloem, die je bij ons nog voornamelijk op landgoederen tegenkomt en dan vaak als stinzenflora aangeduid wordt, kom je in soms grote aantallen tegen in Noord-Frankrijk. Ze lijken niet echt gebonden te zijn aan basenrijke ondergrond (kalk) maar lijken het eigenlijk overal wel te doen. 

In tuinen, die meestal best wel neutraal van zuurgraad zijn vanwege jarenlang tuinieren, lijken alle drie de soorten het prima te doen. Gulden sleutelbloem is een soort die wel wat extra kalk waardeert, maar de andere twee maakt het niet zo veel uit. Als er niet te veel concurrentie is, staan ze in het voorjaar allemaal mooi geel de lente aan te kondigen.

Slanke sleutelbloem, primula elatior

Mooi geel? De stengelloze kan ook best roze zijn, of zelfs knalroze. Ooit kreeg ik van Rob Leopold, toen eigenaar van de wilde planten-zadenkwekerij de CruydtHoeck, te horen dat hij geen zaad kon leveren van de stengelloze, omdat er bij een kiemproef een paar roze bloeiende tussen zaten. Omdat deze soort massaal in allerlei regenboogkleuren gekweekt wordt in de vaste plantenhandel, dacht hij dat er een kruising was ontstaan tussen zo’n tuincultivar en de “echte”.

In Noord-Frankrijk trof ik wat later hele gemengde populaties in het wild aan. Duidelijk een wilde vorm met kleiner blad en relatief kleine bloemen, maar ook in wit, lichtgeel, donkerder geel, licht- en donkerroze. Dat zouden best eens bronpopulaties kunnen zijn waar veredelaars materiaal van afnemen. Ik weet het niet zeker, want ik ben geen DNA-onderzoeker, maar het zou onderzocht kunnen worden.

Stengelloze sleutelbloem, primula vulgaris

Je kunt ze dus makkelijk in de tuin hebben, maar zaaien is nog wel een uitdaging. Wij hebben de beste resultaten met vers zaaien. Vooral de gulden sleutelbloem zaait dan enorm uit, maar ook de slanke doet het goed in verse toestand. De stengelloze heeft, als je zaad wil winnen, een heel vervelende eigenschap. De uitgebloeide bloemen buigen heel snel naar beneden, ook als het zaad nog niet rijp is. De zaaddozen komen op de grond te liggen en worden dan heel snel aangevreten door slakken. Mieren gaan er vandoor met het zaad, omdat er een mierenbroodje aanzit. Dus dan denk je te kunnen oogsten en is er geen zaad meer te vinden…

Dat dat heel goed werkt, kun je zien in de heemtuinen van Amstelveen. Daar zaait de stengelloze zich massaal uit. Maar zaad winnen, geen kans… Althans, dat is mij nog niet gelukt… Ook daar niet. 

Als je het zaad gaat bewaren, waardoor het in kiemrust komt, zorg er dan voor dat  je voor de winter zaait, zodat de vorst erover kan gaan. Dat kan de kiemrust doorbreken. En dan liefst flinke vorst. Kan ook in de diepvries voor een paar dagen, in vochtig zand bijvoorbeeld. Soms komt het zaad pas na een jaar op.

Stengelloze sleutelbloem, Primula vulgaris

Wanneer je de drie soorten vlak bij elkaar zet in je tuin, heb je ook grote kans op kruisingen. Gulden sleutelbloemen met opstaande diep gele bloemen of juist met bleekgele opstaande, als kruising tussen gulden en slanke. Maar beide kunnen ook kruisen met stengelloze met allerlei variaties van de ouder-soorten in de verschijning.

Er is een vermoeden dat de in de reguliere tuinhandel verkrijgbare sleutelbloemen vrijwel allemaal kruisingen zijn. In de gespecialiseerde wilde plantenkwekerijen zijn meestal de originele soorten te koop, maar ook wij ontkomen soms niet helemaal aan een “missertje”. Maar voor in de tuin is dat niet zo erg ben ik van mening. Zolang het maar niet uitgezaaid wordt in de natuur.

Stengelloze sleutelbloem, primula vulgaris

Tekst en foto’s: Martin Stevens, Wolverlei

Bloeiboog Februari: Cornus mas

Een vrolijke gele verschijning medio februari is de gele kornoelje (Cornus Mas). Deze inheemse eetbare heester is een lust voor het oog als andere planten nog in wintertenue zijn. Bloeit warm geel voordat het blad komt. Een van de eerste voedselbronnen voor wilde bijen en andere insecten die vroeg vliegen. Na bestuiving ontstaan er sierlijke rode steenvruchten die graag door vogels zoals de boomklever en de Vlaamse gaai worden gegeten. Vogels zorgen voor verspreiding van de plant. De vruchten smaken een beetje wrang maar je kan er heerlijke compote van maken. Gele kornoelje komt prachtig tot zijn recht als solitair of aangeplant als boom.

Fotocredit: cruydthoeck.nl, Henny Ketelaar

Tekst: Liesbeth Staat Tuinen van Madelief

Klimaatslim tuinieren

Hoe maak je je tuin natuurvriendelijk en toekomstbestendig? Afgelopen week is een boek verschenen van Wilde Weelde tuinontwerper Moniek de Bakker met heel veel praktische voorbeelden en illustrerende foto’s van Anneke Beemer. De beginnende tuinliefhebber kan met dit boek zelf aan de slag om de tuin klimaatslim in te richten, op een manier die je niet meer werk oplevert, maar vooral meer plezier. Ze introduceren daarmee ook een nieuwe term, ‘luinieren’. Niet te netjes en daardoor natuurlijker.

Het begint met je tuin zo in te richten dat die een extreme hoosbui kan opvangen en een langere periode van droogte kan doorstaan. Je tuin ‘ontstenen’ en de hoofdrol aan planten geven. In dit eerste hoofdstuk vind je van alles over alternatieve verhardingen, hoe je het regenwater opvangt of hoe je een wadi aanlegt. Daarbij geeft Moniek gelijk een rijtje met inheemse planten die zich in een wadi thuis voelen, zoals beemdkroon, grote kattenstaart of lange ereprijs. In de hoofdstukken erna volgen nog veel meer plantencombinaties. Want naast de stap van grijs naar groen, ga je aan de slag met het vergroten van de biodiversiteit door een gevarieerde tuin te maken met verschillende biotopen. Denk aan een zonnige border, een bloemenweide, een rommelhoekje met schaduw onder een boom, een haag in plaats van schutting en ook een watervoorziening voor de dieren als een vijver of ondiepe schaal. Op deze manier wordt de tuin een ecosysteem waarbij alles wat leeft in de tuin is verbonden, van bacteriën en schimmels in de bodem, insecten, vogels maar ook kikkers, salamanders, egels en vleermuizen. Voor hen zijn inheemse planten cruciaal, zodat ze het hele jaar door eten kunnen vinden in de tuin. In het boek staan prachtige foto’s van vlinders. Als je die in je tuin wilt, dan zorg je voor de juiste nectarbloemen en laat je ook de brandnetel in een hoekje staan, een favoriete waardplant voor veel soorten.

Alle tuinoppervlaktes in Nederland kunnen bijdragen aan meer natuurlijke leefruimte als ze worden ingericht als ecosystemen. Omdat alle beetjes helpen, sluit Moniek af met een hoofdstuk over tuinieren op niveau met heel veel tips voor de balkonbezitter.

Auteur: Moniek de Bakker, Tuin van de buren

Uitgeverij: TERRA ISBN 9789089899552

Recensie van Sylvia Avontuur

Zonder donker geen licht

Heeft de teloorgang van de biodiversiteit in Nederland, die tot de beroerdste van Europa behoort, en de overgevoeligheid van alle levende organismes voor kunstlicht ’s nachts een verband? Nederland is het lichtste land op aarde. Kunnen we onze omgang met kunstlicht heroverwegen?

Van nature is de bedoeling dat wij, als dagdieren, ’s nachts slapen. De steeds grootschaliger inzet van elektriciteit heeft de 24 uurs economie doen opbloeien tot op het huidige moment waarop wij helemaal geen rekening meer hoeven te houden met het natuurlijke dag-nacht ritme van onszelf en van alle organismen om ons heen.

Ja maar, wij willen ’s nachts toch wat kunnen zien en dan hebben we licht nodig!

Wat is hiervoor de oplossing?

1)  Natuur op 1

Als eerste wil ik voorstellen om rekening te houden met andere levende wezens. Jezelf als mens iets bescheidener opstellen. Als je ’s nachts niet buiten actief bent, dan graag het licht uit.

De eerste vraag is dan ook: Is het wel nodig om te verlichten? Natuurlijk is het fijn als ik ’s nachts mijn hele tuin in het licht zet. Dan kan ik vanuit binnen nog lekker naar buiten kijken. Maar wil je de natuur op die manier belasten? Een subtielere manier van verlichten is het creëren van contrasten met bijvoorbeeld bladkleur en bestrating. Als het kunstlicht wegvalt, wordt het natuurlijke licht ’s nachts zichtbaar in de vorm van meer of minder diepe schaduwen gecreëerd door de maan en sterren. De verlichting is dan afhankelijk van het tijdstip en het weer.

2) Aansturing

Als je besluit dat je toch echt kunstlicht nodig hebt, omdat je buiten op je terras of in de tuin nog een boek wilt lezen of gezellig met elkaar wilt samenzijn, dan is verlichting natuurlijk prima.

Tegenwoordig is (bijna) alle tuin- en buitenverlichting LED. Het voordeel is dat deze verlichting heel zuinig is, waardoor de neiging ontstaat om de lampen dan maar de hele tijd aan te laten. Doe dat niet! Zorg dat je de verlichting uitschakelt als je binnen bent.

Dit kan met een schakelaar of met een bewegingsensor (passief infra rood – PIR). Vaak kun je aan de sensor een tijd instellen voor hoe lang je de verlichting aan wilt laten na activering.  Het hoeft geen knipperlicht te zijn. Dus geen schemerschakelaar, want deze brandt de hele nacht met alle negatieve gevolgen van dien.

3) Veiligheid

Je wilt natuurlijk veilig naar de voordeur kunnen lopen en het sleutelgat kunnen zien. Ook wil je bezoek welkom heten. Een lamp bij de voordeur die bezoek verwelkomt, is prachtig.

Traptreden en hoogteverschillen kunnen met lage verlichting op een sensor veiligheid bieden. Zorgen voor contrast in kleur en materiaal is een hele goede hulp om in het donker je weg te vinden. Denk aan lichte bestrating met donkere beplanting erlangs, of omgekeerd.

4) Verkeer

Het type verkeer dat gebruik maakt van het terrein of de tuin bepaalt ook wat je kunt doen met verlichting. Bij een oprit voor auto’s (gemotoriseerd vervoer met verlichting) zijn reflectoren uitermate geschikt voor passieve verlichting. De koplampen verlichten zo zelf de route. Voor voetgangers en fietsen is een contrast tussen bestrating en begroeiing belangrijk om het pad of weg aan te geven. Actieve verlichting is dan vrijwel onnodig.

5) Type & Plaatsing

Hoe minder strooilicht en verblinding hoe beter. Een uplight die in een boom schijnt is prachtig, maar verstoort de boom en het habitat van al het leven in die boom.

Zorg daarom voor armaturen die omlaag schijnen en liefst zo laag mogelijk gemonteerd. Bijvoorbeeld kleine lage paaltjes langs een pad. Een opbouw spot onder een overstek met gericht licht omlaag. Een wandlamp die strijklicht langs de gevel geeft in plaats van licht naar voren zodat licht vervuiling, verblinding en strooilicht minimaal is.

6) Techniek

Zoals gezegd is alle kunstlicht ’s nachts slecht voor de natuur maar voor veel organismen maakt de kleur van het licht ook nog een groot verschil door verschillen in gevoeligheid van het elektromagnetisch spectrum.

Als je dan toch wilt verlichten, doe dat dan met licht met zo min mogelijk blauw in het kleurenspectrum. Het vervelende is dat het kleurenspectrum (nog) niet standaard bij LED lichtbronnen wordt vermeld. Tot die tijd worden lampen met een warme lichtkleur van bijvoorbeeld 2700K (graden kelvin) of lager geadviseerd. Amber is ook goed. De kleurweergave (kleurechtheid) is dan wel minder, maar dat is in een tuin of buiten minder kritisch.

NB: Als je de zuinigste LED verlichting zoekt is dat vaak juist de ‘koud’ witte LED, hier zit veel blauw in en dat is dus ongewenst. Vleermuizen worden met name door het blauwe spectrum verstoort.

Conclusie

Het tegenstrijdige van verlichting is dat hoe minder kunstlicht er in de nacht is, hoe meer je kunt zien, omdat onze ogen zich  aanpassen aan het lage lichtniveau. Denk aan een wandeling in de bergen, waar de Melkweg en de maan het landschap laten oplichten in het donker. Onze ogen zijn waanzinnig goed in waarnemen bij weinig licht, maar zodra er een felle lichtbron aanwezig is, sluiten onze pupillen en zijn we weer blind voor de omgeving.

Dus, wees zuinig met licht. Willen we de natuur in onze tuinen echt een handje helpen, dan willen we af van tegels, schuttingen en verlichting, en naar meer begroeiing, heggen en donkerte.

Tekst: Siegrid Siderius van SiSi natuur
Siegrid Siderius van SiSi natuur is al jaren werkzaam als architecturaal lichtontwerper bij SiSi (www.sisi.amsterdam)
SiSi lichtontwerp richt zich naast verlichten ook op het verduisteren van de nacht met zorgvuldige inpassing van kunstlicht in de openbare ruimte.

Compost

Compost in je tuin: hou de grond gezond!

Composteren is een natuurlijk proces waarbij organische tuin- en keukenresten worden omgezet in een vezelrijk product: compost. Die organische restmaterialen uit tuin en keuken verzamel en meng je op een hoop of in een ton. Kleine bodemdieren, bacteriën en schimmels doen daar het verteringswerk. Ze hebben naast voeding ook lucht en vocht nodig, net als wij. De organismen maken alle resten kleiner en kleiner, tot er uiteindelijk een kruimelig, vochtig en bruin mengsel ontstaat: compost.

Compost van goede kwaliteit ruikt naar bosgrond. Je kunt het als meststof gebruiken in de tuin en bij potplanten. De vezels in de compost zijn goed voor het verbeteren van de bodemstructuur en de voedingsstoffen zijn makkelijk opneembaar door de planten.

De opzet van een composthoop en het vullen van een vat is hetzelfde:
Onderin komt een laag houtig en absorberend materiaal, bijvoorbeeld houtsnippers of blad. Daarop een laag wat langere takjes of droge stengels, voor wat luchtigheid. Dan volgen afwisselend lagen zogenaamde groene en bruine materialen. Niet aanstampen, de organismen hebben zuurstof nodig.

Groene en bruine materialen

Groene materialen zijn alle verse, vochtige, rauwe, onbewerkte resten uit keuken en tuin. Deze zijn stikstof- en voedselrijk. Bruine materialen zijn droge resten, vooral houtige delen en droog blad. Deze zijn koolstofrijk en voedselarm. Zorg altijd dat de bruine laag wat vochtig is, anders kunnen de compost-organismen er niets mee aanvangen. De laatste, bovenste laag op de hoop is altijd een bruine laag of een dunne laag grasmaaisel. Deze dempt de temperatuurverschillen een beetje en voorkomt vliegen. Eventueel nog afdekken met een oude deken of tapijt van organisch luchtdoorlatend materiaal tegen uitdrogen.

Miljarden (mircro)organismen

In de lucht, in de bodem en op de materialen die je op de composthoop brengt, leven al verschillende soorten (micro)organismen. Je hoeft niets extra’s te doen om die erin te brengen. Ze gaan aan de slag zodra er water, voedsel en lucht voorhanden is. De meesten zijn onzichtbaar zonder microscoop, ze vermeerderen zich snel als de omstandigheden goed zijn en er leven er uiteindelijk miljarden in een hoop.

En nu komt het…

Als de hoop stukje bij beetje groeit, en er steeds een laagje groen en bruin wordt opgebracht dan gaan al die organismen aan de slag. Ook grotere organismen zoals pissebedden, duizendpoten en compostwormen weten de hoop te vinden. Er ontstaat een samenleving van eten en gegeten worden. Die grotere, zichtbare organismen zijn een teken dat het goed leven is in de hoop: er is voldoende lucht, water en voedsel. Ook in het compostvat gaat het zo.

Heb je in korte tijd genoeg groene en bruine materialen bij elkaar om een hoop van circa een kubieke meter op te zetten, dan zal de temperatuur in die hoop snel oplopen. Soms tot boven de 70 graden. Dat komt doordat de micro-organismen, vooral bacteriën en schimmels, enorm hard werken en daarbij warmte ontwikkelen. Die kan niet zo snel weg uit het binnenste van de hoop en gaat “broeien”. Bij temperaturen van 60 tot 70 graden sterven ziektekiemen, zaden en plantencellen. Dat is gunstig, want vaak komen er wel wat zaken zoals zieke planten en ongewenste kruiden op de hoop terecht. Die worden dan later niet met de compost over de tuin verspreid.

De warme hoop zet je om zodra de temperatuur weer onder de 50 graden komt. Wat binnenin zat, haal je naar buiten en wat buiten zat, komt nu binnenin en tot broei. Dit wordt een paar keer herhaald, tot de temperatuur niet meer boven de 45 graden komt. Dan laat je de hoop rusten. De grote, zichtbare organismen komen pas na afkoelen op deze hoop af. Ze zouden sterven door de hitte.

Voor- en nadelen

Koud composteren doe je beetje bij beetje, zodra je wat materiaal hebt. Als de compostbak vol is, zet je hem een keer om en na een paar maanden nog eens. Zo komt al het materiaal een keer binnenin de hoop. Het duurt zeker een jaar voordat de compost rijp is. Pas op voor ziekten, zaden en woekerende wortels. Deze worden niet of maar gedeeltelijk gedood. Warm composteren gaat lekker snel, het is soms al in drie maanden gebruiksklaar. Je moet er wel wat voor doen: het temperatuurverloop bepaalt wanneer en hoe vaak je de hoop moet omzetten. Een beetje afhankelijk van de gebruikte ingrediënten wel 7 tot 10 keer.

Tip: is er veel aanvoer, maar geen zin of tijd voor warm composteren, start dan meerdere koude hopen tegelijk en maak slechts een warme voor ziek en ander problematisch materiaal.
Weetje: zowel voor koud als warm composteren heb je werkruimte nodig: tenminste drie bakken naast elkaar. Een in de opbouw, een omgezette en een met afrijpende compost. Een compostvat is alleenstaand. Die kun je naar wens op verschillende plekken in de tuin zetten. Beter wel een voor een vullen; dan schiet het composteren tenminste op.

Composteren en de bodem

Compost verbetert de bodemstructuur. In een zandgrond breng je voedingsstoffen en ontstaat er meer samenhang en watervasthoudend vermogen, in een kleigrond brengen de vezels lucht.

Méér compost is niet persé beter. Je brengt immers ook voedingsstoffen op. Er is kans op overbemesting. Dit gaat dan met regen mee naar het grondwater of de sloot. Zonde.

In siertuinen is een gift van 0,5 tot 1 cm compost per jaar voldoende, zeker als je afgevallen blad laat liggen. Bij een nieuwe moestuin is het zinvol om een bodemmonster te laten analyseren. Dan heb je een indruk waar en hoe je je kostbare eigen compost het beste kunt inzetten. En natuurlijk ook aan welk type compost je het meest behoefte hebt: vooral structuur verbeterend of ook voedingsstoffen aanvullend.

Tekst: Caroline de Vlaam

Knotbomen

Wat is een knotboom
Een knotboom is een boom die al van jongs af aan op een bepaalde hoogte afgeknipt (getopt) is. Op deze zogenaamde knot loopt de boom weer uit met allemaal nieuwe scheutjes. Deze worden vervolgens periodiek gesnoeid tot op de knot. Afhankelijk van het beeld dat je wilt, wordt een boom op een hoogte tussen de 1,5 tot 2,5 meter getopt, maar er zijn ook voorbeelden van hoge knotbomen die een stamhoogte hebben van 4 tot 6 meter.

Knotbomen worden soms in een rij geplaatst, maar ze kunnen ook heel goed solitair. Als je er een rij van wilt maken, is de hoogte van de stam veelal ongeveer gelijk en staan ze op gelijke onderlinge afstand. In alle tuinstijlen passen knotbomen. Als een knotboom ouder wordt, heeft deze vaak een hoge natuurwaarde doordat er holtes ontstaan en doordat er binnen in de boom, het zogenaamde kernhout, delen afsterven.

Knotbomen in Appeltern Adventure Gardens

Nut of sierwaarde?
Van vroeger uit werden knotbomen geplaatst om de wind tegen te houden, als schaduwboom of laanboom toegepast aan de voorzijde van een huis, langs landerijen, in tuinen of op verdedigingswerken. Elsen worden vaak in knotvorm langs boomgaarden gezet. Een rij knotbomen kan ook als afscheiding dienen voor de rest van de tuin. Solitair staande knotbomen werden in tuinen wel als sierboom toegepast. Daar werden dan vaak bloeirijke of bontbladige soorten bomen voor gebruikt. Je kunt denken aan het knotten van sierkersen, Robinia en bijvoorbeeld bontbladige Acer campestre.

Welke soorten?
Vaak zien we wilgen die gebruikt worden om te knotten; ze lenen zich hier heel goed voor. De wilg moet wel in een wat nattere grond staan en dat kan niet overal. Bomen die ook als knotboom kunnen worden ingezet, zijn es, esdoorn, populier, els, eik, linde, haagbeuk, berk en iep.

Vroeger werd de witte moerbei geknot om de zijderupsen te telen. Het blad is het voedsel van de rups. Bij een talud van een sloot werden knotbomen als wilgen en populieren geplant, omdat het wortelgestel de grond vasthoudt. Het snoeihout van de wilgen werd als geriefhout (= voor eigen gebruik om te stoken of bijvoorbeeld manden van te vlechten of handvaten voor hakbijlen) gebruikt.

Historisch beeld
– Opgaande (onder)stam zonder zijscheuten óf stam met geknotte gesteltakken.
– Knotbomen kunnen als ze oud worden onregelmatig eruit gaan zien, een knoestige vorm krijgen.
– Het hout boven de knot bestaat uit nutshout of uit hout met een sierwaarde als bontbladigheid, bloei of vrucht.
– De hoogte van de knotaanzet varieert.
– Knotbomen zijn goed onderhouden en periodiek gesnoeid.
– Een rij knotbomen geeft vaak een uniform beeld en staan meestal op gelijke afstand van elkaar.

De laag onder de knotbomen, de zogenaamde kruidlaag, kan bestaan uit gazon of extensief beheerd kruidenrijk grasland, soms met stinzenplanten.

Hoe knot je?

  • Snoei alle twijgen tot op de knot of gesteltakken terug met snoeischaar of (elektrische) boomzaag.
  • Zaag te dikke takken eerst verder van de stam af, dit voorkomt inscheuren. Zaag de stomp daarna af tot de gewenste hoogte.
  • Verwijder wortelopslag en ‘wilde’ uitlopers aan de onderstam of knip ze (bij linde) tot een ‘stoel’ (0.75 tot 1 meter hoog).
  • Snoei periodiek (jaarlijks tot eens per drie tot vijf jaar) in de winterperiode, afhankelijk van de groeikracht en boomsoort.
  • Soorten die gevoelig zijn voor bloeden, worden in het groeiseizoen geknot (esdoorn, berk, haagbeuk).
  • Witte moerbei is gevoelig voor invriezen, ook deze wordt in het late voorjaar of zomer geknot

Als je meerdere knotbomen hebt, is het vanuit oogpunt van de biodiversiteit verstandig om de beurt te knotten; zo zorg je ervoor dat er altijd wat te halen halt voor insecten. Het ene jaar de oneven bomen en het andere jaar de even bomen. Met name de vroeg bloeiende soorten (wilg) kunnen op deze manier toch ieder jaar in voedsel voorzien waardoor wilde bijen kunnen voortbestaan.

Willow, wilg

Wil je meer lezen over knotbomen? Het knotbomenboek voor Nederland en Vlaanderen, P. Minkjan, M. Kruk, 2010, KNNV uitgeverij, Zeist.